Zusammenfassung der Ressource
Verbes de position néerlandais
- Zitten
- être assis
- Ik zit in de klas
- être contenu dans un
récipient petit et fermé
- Het geld zit in mijn spaarpot.
- Hangen
- pendu
- Het hangt in de lucht
- De mantels
hangen aan de
kapstok.
- Liggen
- être couché
- Cindy ligt in haar bed.
- occuper une vaste
étendue
- Aat ligt in Henegouwen.
- Staan
- être debout
- de leerlingen staan voor de lerares
- Het gebouw staat in Aat.
- sur papier
- Het nieuws staat in de krant.
- être, se trouver