aaien → je
brengen → Anna
checken → ik
drinken → jij
eisen → Bart
fietsen → ik
fietsen → hij
fietsen → wij
geeuwen → de leeuwen
helpen → u
ijlen → hij
juichen → je?
krijgen → jij
lachen → u
mixen → u
naaien → oma
oefenen → wij
poetsen → Louis
roepen → hij
schuilen → jij?
tuinieren → je?
uiten → Marie
vinden → jullie
werken → ik
werken → u?
worden → je?
zingen → ik?