ontwikkelingspsychologie

Description

pabo toets
Sterre Lutgerink
Flashcards by Sterre Lutgerink, updated more than 1 year ago
Sterre Lutgerink
Created by Sterre Lutgerink over 4 years ago
7
0

Resource summary

Question Answer
Ambivalent gehecht (C type) Angsit gehechte kinderen die in de stressvolle episoden van vreemde situatie meer hechtings dan exploratie gedrag vertonen klampen aan opvoeder vast, wijzen tegelijkertijd af
anale fase freuds tweede psychoseksuele stadium 1-3 jaar centrum genot ontlasting
apgarscore beoordeling van vijf kenmerken die een indicatie geven voor fysieke conditie van zuigeling. vijf minuten na geboorte
arousal geeft graad van mentale alertheid weer
assimilatie piagets term voor het proces waarin nieuwe ervaringen worden ingepast
associatief spel kinderen wisselen eraringen uit en geven commentaar op elkaar. taakverdeling of gemeenschappelijk doel is er nog niet
axon het outputkanaal van de zenuwcel dat prikkels naar andere zenuwcellen doorgeven
behaviorisme stroming binnen de psychologie dat waarneembaar gedrag als enig object van studie ziet. emoties en gedachten blijven hierbij buiten beschouwing
bekrachtiger of reinforcer, versterker beloning Elke consequentie van bepaald gedrag die maakt dat dit gedrag in frequentie zal toenemen
Big five persoonlijkheidsmodel dat uigaat van vijf rubuuste persoonlijkheidsdimensies
castratieangst angst van de jongen die zich bij de fallishce fase (3-6 jaar) bevind om de penis, bron van lustgevoelens, te verliezen
cefalocaudale groei (kop-staart) groei proces dat het dichtst bij het hoofd begint en zich geleidelijk naar beneden verplaatst. vergelijk met proximodistale groei
centratie het onvermogen zich op meer dan een aspect van een probleem te richten
cohorteffect invloed van een maatschappelijke gebeurtenis die specifiek is voor een bepaald cohort
compencatie redeneerwijze waarbij het kind beseft dat een specifieke eigenschap het effect van een andere eigenschap teniet kan doen.
concreet operationele stadium derde stadium van cognitieve ontwikkeling waarin operationeel denken mogelijk is voor zover dit denken verwijst naar concreet voorstelbare situaties
conservatie het besef dat een gegeven hoeveelheid materie niet kan veranderen door slechts te verschijningsvorm van die hoeveelheid materie te wijzigen (lang dun glas en kort dik glas)
conventionele moraliteit Kohlbergs stadium van moreel oordelen waarin men zich bij het naleven van regels voornamelijk laat leiden door het besef dat regels en wetten noodzakkelijk zijn en de naleving daarvan sociale waardering oplevert.
coöperatief spel kinderen stemmen hun activiteiten op elkaar af om een gemeenschappelijk doel te bereiken
cortisol stresshormoon, komt vrij bij fysieke of psychische stress
cross-seksegedrag sekserolgedrag dat kenmerkend is voor de sekse waartoe men niet behoort
egocentrisme piagets term voor het onvermogen om zich te verplaatsen in het standpunt van anderen
egocontrole mate waarin men zijn emoties aan bod laat komen
egoveerkracht het vermogen om flexibel en vasthoudend te reageren in probleemsituaties
elektracomplex meisjes variant van oedipus-complex behorend bij de fallische fase (3-6 jaar). Het meisje zou haar moeder het gemis van de penis verwijten en zich aangetrokken voelen tot de vader die er wel een bezit
erogene zone locatie van het lichaam zoals mond, anus of genitaliën die het centrum van lustgevoelens vormt
het es (id) eerste en vroegste aspect van de persoonlijkheid. een vat van impulsen dat bij de geboorte de enige drijfveer van het individu is. (orale fase)
evolutieleer invloedrijke biologische theorie van Charles Darwin die stelt dat eigenschappen van organismen ontstaan zijn omdat ze de overlevingskans van het individu en/of het voortplantingssucces van de soort vergroten
exploratie gedrag dat gericht is op het verkennen en onderzoeken van de omgeving
externaliserende problemen problemen waar niet alleen het kind zelf, maar vooral de omgeving last van heeft, zoals agressief en impulsief gedrag
extrinsieke motivatie motivatie die bepaald wordt door externe factoren bijvoorbeeld beloning.
fallische fase freuds derde psychoseksuele stadium van 3-6 jaar, waarin de geslachtsdelen het centrum van genot zijn en het masturberen de belangrijkste bron van lustgevoelens vormt
formeel operationeel stadium vierde en laatste stadium van de cognitieve ontwikkeling, waarin mentale operaties op abstract niveau uitgevoerd kunnen worden, dus los van de concrete werkelijkheid
geconditioneerde respons een reactie die uitgelokt wordt door een geconditioneerde stimulus
geconditioneerde stimulus een aanvankelijk neutrale stimulus die als gevolg van het conditioneringsproces in staat is een respons uit te lokken
generalisatie het toepassen van een strategie of redeneerwijze op vergelijkbare taken of problemen
genitale fase freuds vijfde psychoseksuele stadium (vanaf 12 jaar) waarin de lichamelijke veranderingen van de puber en diens ontluikende seksualiteit de periode van seksuele verkenning inluidt.
geslachtsconstantie/consistentie het besef dat geslacht onveranderlijk is, ondanks situationele factoren zoals uiterlijk of activiteiten van de persoon in kwestie
gewenning of habituatie leerproces waarbij gedrag in frequentie of intensiteit afneemt als gevolg van herhaald aanbieden van de prikkel die het gedrag veroorzaakte
hechtingsgedrag gedrag van het jonge kind dat gericht is op het verkrijgen of handhaven van de beschikbaarheid en nabijheid van de gehechtheidsfiguur (vaak ouder)
hypothetisch-deductief vorm van redeneren waarbij men alle mogelijke oplossingen van een probleem inventariseert en systematisch toetst
ich (ego) na het es het tweede aspect van de persoonlijkheid. gaandeweg gevormd door het realiteitspirincipe dat de driften tracht in te tomen en rekening houdt met de eisen van de omgeving (anale fase)
iinnerlijke spraak term van vygotsky. het internaliseren van instructies zodat het individu deze later zelfstandig kan toepassen
internaliserende problemen problemen waar het kind zelf het meeste last van heeft zoals angst, verlegenheid of lichamelijke klachten
klassieke conditionering leerproces waarbij het optreden van bepaald gedrag wordt uitgelokt door een onnatuurlijke prikkel. (skinner)
laissez-faire leiderschap van leiderschap is hier eigenlijk geen sprake. de leider volstaat met het formuleren van een taak of doel, distantieert zich vervolgens van de taakuitvoering en toont geen belangstelling voor het eindresultaat
latentiefase freuds vierde psychoseksuele stadium 6-12 jaar, waarin seksuele behoeftebevredeging goeddeels ontbreekt. het kind richt zich meer op sociale en cognitieve activiteiten
macrosysteem de normen en waarden van de (sub)cultuur waar het kind deel van uitmaakt het verwijst ook naar de invloed van sociaaleconomische, technologische en culturele ontwikkelingen op de cultuur als geheel
mesosysteem verwijst naar interacties tussen de componenten van het microsysteem
microsysteem de meest directe omgeving waarmee het kind in contact komt (gezin, familie bijvoorbeeld)
neutrale stimulus een prikkel die voorafgaand an het conditioneringsproces geen respons uitlokt
norminternalisatie het mechanisme zoals omschreven door de sociale leertheorie, waarmee regelovertreding wordt voorkomen om het optreden van angst en schuldgevoelens te vermijden
objectpermanentie het besef dat een object niet ophoudt te bestaan, hoewel het tijdelijk ontzichtbaar is (0-2 jaar sensomotorische stadium)
Oedipuscomplex moederbinding tijdens freuds fallische fase waarin de jongen zijn moeder begeert en de vader als rivaal beschouwt.
ongeconditioneerde respons een natuurlijke reactie die uitgelokt wordt door een natuurlijke prikkel
ongeconditioneerde stimulus natuurlijke prikkel
operante conditionering leerproces waarbij het optreden van willekeurig gedrag wordt bepaald door de consequentie van het gedrag
operant gedrag willekeurig gedrag
orale fase freuds eerste psychoseksuele stadium van 0-1 jaar waarin de mond het centrum van genot is
penisnijd falische fase jaloeziegevoelens koesteren jegens de vader
preconventionele moraliteit Kohlbergs stadium van moreel oordelen, waarin men zich bij het naleven van regels voornamelijk laat leiden door externe factoren zoals straf of goedkeuring
prelinguale periode fase waarin het kind nog geen betekenisvolle taal gebruikt
preoperationeel stadium piagets tweede stadium van cognitieve ontwikkeling dat gekenmerkt wordt door symboolgebruik als mentale representatie (ontwikkeling van fantasie en taal)
samenstroommodel (soeptheorie) theorie die veronderstelt dat cognistive ontwikkeling wordt bevorderd door het collectieve intelligentiepeil van gezinsleden
sensomotorische stadium piagets eerste stadium van cognitieve ontwikkeling, verwijst naar de periode waarin kinderen kennis en inzicht verwerven door het combineren van zintuiglijke indrukken en motorische activiteit (0-2 jaar)
sensorische register eerste station van het informatieverwerkende systeem dat alle prikkels voor zeer korte tijd opneemt
stimulus prikkel die gevolgd wordt door een reactie (respons)
über-ich (superego) het derde en laatste aspect van de persoonlijkheid geleid door het gewetensprincipe. te vergelijken met een morele standaard of "innerlijke rechter"
veilig gehecht (B type) kinderen die in de vreemde-situatieprocedure gekenmerkt word door een balans in het exploratie gedrag.
vermijdend gehecht (A type) angstig gehechte kinderen die in de stressvolle episoden van de vreemde-situatieprocedure meer explratie dan hechtingsgedrag vertonen
Show full summary Hide full summary

Similar

Vocabulário Inglês Básico
miminoma
Work, Energy & Power: Quiz
alex.examtime9373
BIOLOGY B1 3
x_clairey_x
Memory - AQA Psychology Unit 1 GCSE
joshua6729
Common Irish Words
silviaod119
Prática para o TOEFL
miminoma
Macbeth - Charcters
a.agagon
Biology AS Level UNIT 1
Valentin Andrei
Spelling, punctuation and grammar in English
Sarah Holmes
Specific Topic 7.3 Timber selection
T Andrews