Een vector (virus materiaal, DNA of RNA) zal als genetisch materiaal de cel en kern ingaan. Gen wordt aangepast en dat is gentherapie.
Germ line behandelen -> nakomelingen beïnvloed
Somatische cellen -> individu
Nieuwe gen kan nieuw zijn voor de patiënt, of kan voor een ander variant van bv een eiwit coderen die wel de gewenste activiteit levert.
Types
Gene replacement
Gene silencing
Anti-sense: een single stranded RNA dat
complementair is aan het mRNA. Het gaat er
basenparingen mee aan en inhibeert op die
manier de translatie ervan.
Annotations:
Vitravene -> geen ziekmakend eiwit bij AIDS patiënten.
Small interfering RNA: siRNA breekt mRNA af na
transcriptie en hindert zo de translatie
Annotations:
Bevasinarib: toegepast om overactief VEGF tegen te gaan. Hierdoor worden minder bloedvaten aangemaakt en kan de persoon weer beter zien.
Andersom kan ook: meer VEGF aanmaak voor bv de ischemie patiënten.
Lipoprotein lipase (LPL) deficiency: zonder dat enzym zit het bloed vol vet
Gene repair: Kleine stukjes DNA
worden toegevoegd.
Annotations:
Homologe recombinatie kan plaatsvinden, kans erop vergroot door restrictie enzymen toe te voegen.
Severe Combined
ImmunoDeficiency (Scid): Patiënt
heeft geen immuunsysteem.
Viraal
GC mutatie in CD34+
beenmergcelen
Non-viraal
ADA gen uit gezonde witte bloedcel donor -> Patiënt produceert
na enkele maanden zelfstandig immuuncellen.
Stamcellen
Hemophilia B: stollingsfactor IX via
virus-gemedieerd transport in de levercellen
Gene activity
Gene addition: Genen worden
aangepast om een mutatie
teweeg te brengen.
Annotations:
Resistentie tegen HIV is een vb. Door een mutant van het CCR5 gen -> geen receptor waar het virus aan kan binden om de cel binnen te dringen.