drinken → ik
drinken → jij
drinken → u?
eten → ik?
eten → hij
eten → we
helpen → je?
helpen → u
helpen → jullie
hangen → wij?
hangen → u?
hangen → Pieter
bellen → ik
bellen → mama
bellen → jij?
wonen → u?
wonen → Sofie
wonen → ik
kopen → u
kopen → jullie?
kopen → je
heten → ik
heten → je?
heten → hij
kosten → het
kosten → de appels
lopen → ik
lopen → het?
lopen → wij
slapen → je?
slapen → de kinderen?
slapen → de kat
vallen → ik?
vallen → u
vallen → Sarah
trekken → het
trekken → wij?
trekken → je?
zeggen → hij?
zeggen → wie
zeggen → ik
kennen → ik
kennen → jij?
kennen → u