☞ Het basketbal is op in onder achter( op, in, onder, achter ) de bank.
☞ Het voetbal is onder boven tussen in( onder, boven, tussen, in ) de bank.
☞ De jongen is achter binnen buiten voor( achter, binnen, buiten, voor ) de bank.
☞ De hond is tussen boven achter buiten( tussen, boven, achter, buiten ) de bomen
☞ De vlinder is boven onder binnen buiten( boven, onder, binnen, buiten ) de boom.