Vul de zin in: ☞ Er ligt hangt staat zit( ligt, hangt, staat, zit ) een tablet op het bureau.
Vul de zin in: ☞ Er post-it op de computer.
Vul de zin in: ☞ Er staat hangt ligt zit( staat, hangt, ligt, zit ) een cactus op de boekenplank.
Vul de zin in: ☞ Er chocolade bonbons in het doosje.
Vul de zin in: ☞ Er hangt ligt zit staat( hangt, ligt, zit, staat ) een tekening op de muur.
Vul de zin in: ☞ Er boeken op het bureau.