se rafraîchir =
souffler =
La canne à pêche =
De ruiter =
Het paardrijden =
Le patinage=
La plaine de jeux =
La randonnée =
De spong
La saat
La saut
Le saut
Le saat
De zwembroek =
Le ski de fond = het waterskiën het bergskiën het surfen het langlaufen het snowboarden( het waterskiën, het bergskiën, het surfen, het langlaufen, het snowboarden )
Le chantier =
de slaapmat =
De zaklamp=
De schaar =
De dobbelsteen =
De uitzending =
Le coup de soleil
De zonnecrème
De zonhoed
De zonnesteek
De rondreis
De zonsondergang
Le refuge = de berghut
De kous =
Le chemisier =
Le col =
Le manteau =
Les sous-vêtements =
De vlek =
De hittegolf =
le coup de vent =
L'éclair =
De zonnestraal =
L'orage =
De hagel =
La tempête =
Ensoleille =
Bewolkt =
Pluvieux =
De tak =
De struik =
Le chêne =
Het bloemenblad =
De lelie =
Knippen =
Plukken =
Groeien =
Snoeien =
Blaffen =
Strelen =
Krabben =
La puce = ...
De bij
De mier
De wesp
De vlieg
De luis
De teek
Wilde dieren =
De walvis =
De eekhoorn = L'écureuil Le cerf Le loup Le bois( L'écureuil, Le cerf, Le loup, Le bois )
Le printemps =
Le vent =
De regenboog =
La boue =
La campagne =
La colline =
Le désert =
L'herbe =
De ster =
De stroom =
Le sable=
De grond =
Rustig =
Fidèle =
Sage =
Zwanger =
Faible =
Laid =
Naakt =
Raide =
Clair =
Donker =
La dimension =
Aigu =
gebroken =
Diep =
De mensen =
De wenkbrauw =
Le cou =
La cheville =
Le bouton =
Het litteken =
De wimper =
De elleboog =
De dij =
L'épaule =
Het voorhoofd =
De knie =
Le grain de beauté =
De heup =
De kin =
La langue =
La lentille =
Kaal =
La maquillage =
De lip =
La tache de rousseur =
De flapoor =
Le peau =