Anatomie, fysiologie basis

Description

80% gehaald
C de Haan
Flashcards by C de Haan, updated more than 1 year ago
C de Haan
Created by C de Haan about 7 years ago
5
0

Resource summary

Question Answer
Biologie Is de leer van het leven. Ander woord van levend wezen: organisme
Wat is Anatomie? Een wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van (Bouw) de structuur van de cellen, weefsels en organen waaruit het dierlijk en menselijk lichaam is samengesteld.
Wat is fysiologie? Een wetenschap die zich bezighoudt met het besturen van de mechanismen van het functioneren (functies) van levende wezens, vanaf het niveau van de cel, weefsel, organen tot het niveau van het gehele organisme. (Fysiologie bestudeert de werking van het lichaam)
Histologie Is de wetenschap die zich bezig houden met het bestuderen van de bouw en de bijzondere functies (specialisaties) van weefsels.
Functionele anatomie De bouw van een lichaamsdeel of orgaan hangt samen met de functie ervan.
Wat is pathologie? De wetenschap die zich bezighoudt met ziekte. Pathologie is te verdelen in twee onderdelen: • De pathologische anatomie (bouw) • De pathologische fysiologie (functie)
Noem 5 onderzoeksmethode (bij anamnese) Amnese: de voorgeschiedenis - vragen Inspectie: observeren - kijken Palpatie: tasten - voelen Percussie: kloppen - voelen Auscultatie: luisteren / stethoscoop
Noem 4 onderzoeken laboratoriumbepalingen/onderzoeken 1. Urine 2. Feces 3. Bloed 4. Cytologisch (Uitstrijkje, slijmvlies, bv. van de baarmoedermond)
Beeldvormende onderzoeken, noem er 7 1. Röntgenstraling / straling 2.Magnetic resonance imaging MRI-Scan = (magneet!) 3. Echografie, echoscopie en doppleronderzoek / geluid golven. 4. Nucleair onderzoek / radioactieve stof. 5. Electrocardiogram ECG en Cardiotocografie / stroom 6. Coronarografie of coronaire angiografie / contraststoffen + röntgenstraling 7. Scopieën: met starre of flexibele buis worden lichaamsholten bekeken (soms punctie of biopt)
Soorten scopieën, noem er 4 1. Gastroscopie: 2. Colono of Rectoschopie: 3. Bronchoscopie 4. Laproscopie: kijkonderzoek (operatie)
Kinesiologie Beschrijven van een beweging in een specifiek vlak om een bepaalde as.
Noem 3 kinesiologische vlakken
Noem 3 kinesiologische assen
Ventraal (venter = buik) Voorkant/buikzijde
Dorsaal = (dorsum = rug) Achterkant/rugzijde
Lateraal = (lateralis = naar opzij). Buitenzijde
Mediaal = (medailles = naar het midden). Binnenzijde
Internus = inwendig
Externus = uitwendig
Craniaal = (cranium = schedel). Naar het hoofd/naar boven
Caudiaal = (cauda = staart). Naar de staart toe/naar beneden
Proximaal Voor de extremiteiten: = (proximus = dichtbij). Dichtbij het lichaam
Distaal Voor de extremiteiten: = (distans = verwijderd). Van het lichaam af
Sinster = links
Dexter = rechts
Anterior = voorste Aan de voorzijde
Posterior = achterste Aan de achterzijde
Superior = bovenste Hoger of boven
Inferior = onderste Lager/beneden
Radiaal = zijde van de radius (duimzijde)
Ulnari = zijde van de ulna (pinkzijde)
Planair = aan de zijde van de voetzool
Palmair = aan de zijde van de handpalm
Lichaamsholten - Schedelholte - bescherming hersenen - Wervelkolomholte- bescherming van ruggenmerg - Borstholte (thorax) - Bescherming van het hart en de longen • Mediastinum: tussen de longen • Buikholte (abdomen) - bescherming van buikorganen • Bekkenholte - onderste gedeelte van de buikholte Vrouw: blaas, baarmoeder, endeldarm Man: blaas en endeldarm
Sereuze vliezen (weivliezen) Long - Viscerale blad (binnenblad) - omsluit het orgaan - Pariëtale blad (buitenblad)- zit vast aan omringende stucturen - sereuze vloeistof: zorgt ervoor dat de bladen probleemloos langs elkaar glijden
Sereuze vliezen (weivliezen) Hart Pericard = hartzakje - Visceralis (binnenblad) = epicard - Pariëtalis (buitenblad) = pericard
Sereuze vliezen (weivliezen) Buikvlies Peritoneum = buikvlies - Peritoneum paritale = buitenblad - Peritoneum viscerale = binnenblad
Een orgaan Een deel van een organisme met één of meerdere functies. Een orgaan bestaat uit meerdere functies
Sereuze vliezen (weivliezen) Buikvlies - onderdelen 1. Intraperitoneaal: maag 2. Retroperitoneaal: nier 3. Subperitoneaal: lege blaas 4. Perperitoneaal: gevulde blaas 5. Extraperitoneaal: alle retro-, sub-, pre-organen
Cel • Is de kleinste levende eenheid • Is de kleinste stofwisselingseenheid van het lichaam
De bouw van een cel 1. Celmembraan / transport 2. Cytoplasma met verschillende organellen
Organellen 1. Nucleus (celkern) regeling stofwisselingsactiviteit en bevat al het erfelijk materiaal. 2. Ribosomen: Spelen een essentiële rol bij de eiwitsynthese 3. Endoplasmatisch Reticulum (ER) 4. Ruw ER: Veel Ribosomen 5. Glad ER: Spelen een rol bij de lipidenaanaam voor celmembranen 6. Golgi-complex Werkt samen met andere organellen (bijv. Ruw ER transport) 7. Mitochondriën: Glucoseverbranding en energie vrijmaken (ATP) 8. Lysosoom: voor opruimen, exocytose actief transport van afvalstoffen 9. Centrosoom: Celdeling
Metabolisme
Enzymen Wat zijn de belangrijkste kenmerken? Einzymen = eiwitten - Zorgen voor chemische reactie in of buiten de cel - Meest gebruikt voor stofwisseling en vertering - Enzym past op één bepaald substraat
Cellen Celmembraan - Receptoren • Aan de buitenkant van de membraaneiwitten zitten vaak koolhydraatketens. Dit zijn receptoren • Elke receptor bindt met één bepaalde stof en de cel reageert dan met een specifieke reactie. • Elke cel heeft veel receptoren. Deze kunnen per celtype verschillen, afhankelijk van de functie van de cel.
Cellen Celmembraan Hoe werkt passief transport in de cel? Passief transport via diffusie; kleine moleculen, zonder elektrische lading bewegen zich van een hoge concentratie naar een lage concentratie (diffusie).
Cellen De celmembraan Wat is een permeabel membraan?
Cellen Celmembraan Wat is een semipermeabel membraan?
Cellen Celmembraan Wat is isotoon? Als er geen concentratieverschil is (isotoon) ontstaat er een evenwicht. Er gaan dan net zoveel deeltjes de cel uit als erin gaan.
Cellen De celmembraan Wat is osmose? Diffusie van water door een semipermeabel membraan naar de kant met de hoogste osmotische waarde.
Cellen De celmembraan Wat is de osmotische waarde? Aantal opgeloste deeltjes per volume-eenheid (let op: NaCI valt in water uiteen in ion Na+ en CI-)
Cellen - Celmembraan Osmotische waarde Wanneer is een oplossing hypotoon? Een oplossing is hypotoon ten opzichte van een andere oplossing, wanneer de osmotische waarde later is.
Cellen - Celmembraan Osmotische waarde Wanneer is een oplossing hypertoon? Een oplossing is hypertoon ten opzichte van een andere oplossing wanneer de osmotische waarde hoger is.
Cellen Actief transport - Geladen deeltjes en grotere moleculen kunnen alleen door actief transport een celmembraan - Eiwitten 'pakken' moleculen en gooit andere er weer uit. - Kost energie (ATP)
Cellen Passief transport -Kost geen energie - Diffusie
Cellen Membranen bewegen Fagocytose Witte bloedcellen en ééncelligen verplaatsen zich door de celmembraan te vervormen
Cellen Membranen bewegen Exocytose - Actief transport - Membraanbolletjes versmelten met de celmembraan en lozen hun inhoud, naar buiten! Exo-->uit
Cellen Membranen bewegen Edocytose Actief transport! Via uitstulping in celmembraan ontstaat een blaasje dat vaak iets van buiten de cel heeft ingesloten
Mitose Gewone celdeling
Doelen mitose 1. groeien 2. herstellen 3. vervangen
Fases celdeling mitose 1. profase - verdubbeling centrosoom (spoelfiguur) - verdwijning kernmembraan - van elk chromosoom zijn er nu 2 2. metafase - chromosomen verplaatsten naar het midden (equatoriale vlak) - spoeldraden worden gevormd vanuit de centrosomen 3. anafase - chromosomen worden uit elkaar getrokken - volledige set chromatiden (van elk 1 chromosoom) aan beide kanten 4. telofase - er ontstaat een nieuwe kernmembraan om beide sets chromatiden Hierna deelt de cel zich
Cellen Stamcel Een stamcel is een cel die zichzelf kan delen en daarnaast nog in staat is om uit te groeien (te differentiëren) tot één of meer gespecialiseerde celtypes
Cellen Differentiatie De ontwikkeling naar gespecialiseerde cellen noemen we differentiatie.
Cellen Specialisatie Volledig gedifferentieerde cellen hebben hun potentie om andere celtypes te vormen verloren
Cellen Specialisatie Noem de specialisaties 1. Zenuwcel 2. Spiercel (glad spierweefsel, dwars gestreept spierweefsel, hartspier) 3. Steuncel (botcel, kraakbeencel, bloedcel, enz) 4. Dekcel (kliercel, trilhaarcel) 5. Voortplanting (zaadcel, eicel)
Weefsel Milieu extérieur m.e. is de buitenwereld, de uitwendige omgeving van het lichaam, ook de holten die met de buitenwereld in contact staan. Bv. de darmholte.
milieu intérieur (m.i.) is de inwendige ruimte, binnen het lichaam, het waterige milieu waarmee de weefselcellen omringd zijn.
Weefselvocht of interstitiële vloeistof zowel het vocht in het weefsel, buiten de cellen extracellulaire vocht als het bloed en de lymfe.
Weefsel Noem 4 soorten weefsel 1. zenuwweefsel - vb. neuronen 2. spierweefsel-skeletspieren/hartspier 3. steunweefsel - botweefsel, kraakbeenweefsel 4. Dekweefsel - epitheel, klierweefsel
Flexie Buigen
Extensie Strekken
Anteflexie Bewegen van arm/been voorwaarts omhoog Buigen van romp naar voren
Retroflexie Het naar achteren bewegen van arm/been Het buigen van de romp naar achteren
Pronatie het buigen van de arm waarbij de handpalm naar beneden draait Ook bij de voet!
Supinatie Smeekhouding Het buigen van de hand waarbij de handpalm naar boven draait Ook bij de voet
Abductie Zijwaartse beweging van arm/been van het lichaam af
Adductie zijwaartse beweging van arm of been naar het lichaam toe Ook bij kruisen
Exorotatie Het naar buiten draaien van ledematen
Endorotatie het naar binnen draaien van ledematen
Show full summary Hide full summary

Similar

The Great Gatsby - Theme
Heather Taylor
GCSE Maths Symbols, Equations & Formulae
Andrea Leyden
Apresentações em Inglês
miminoma
FCE Practice Fill In The Blank
Christine Sang
Religious Studies- Marriage and the family
Emma Samieh-Tucker
Physics P2
Phoebe Drew
The Five Minute Lesson Plan Template
tom.roche_
The Effects of Climate Change
j. stu
Art styles
Sarah Egan
Frankenstein - Mary Shelley
Johnny Hammer
World War I
Lydia Klein