Created by Sterre Lutgerink
over 4 years ago
|
||
Question | Answer |
Ambivalent gehecht (C type) | Angsit gehechte kinderen die in de stressvolle episoden van vreemde situatie meer hechtings dan exploratie gedrag vertonen klampen aan opvoeder vast, wijzen tegelijkertijd af |
anale fase | freuds tweede psychoseksuele stadium 1-3 jaar centrum genot ontlasting |
apgarscore | beoordeling van vijf kenmerken die een indicatie geven voor fysieke conditie van zuigeling. vijf minuten na geboorte |
arousal | geeft graad van mentale alertheid weer |
assimilatie | piagets term voor het proces waarin nieuwe ervaringen worden ingepast |
associatief spel | kinderen wisselen eraringen uit en geven commentaar op elkaar. taakverdeling of gemeenschappelijk doel is er nog niet |
axon | het outputkanaal van de zenuwcel dat prikkels naar andere zenuwcellen doorgeven |
behaviorisme | stroming binnen de psychologie dat waarneembaar gedrag als enig object van studie ziet. emoties en gedachten blijven hierbij buiten beschouwing |
bekrachtiger of reinforcer, versterker beloning | Elke consequentie van bepaald gedrag die maakt dat dit gedrag in frequentie zal toenemen |
Big five | persoonlijkheidsmodel dat uigaat van vijf rubuuste persoonlijkheidsdimensies |
castratieangst | angst van de jongen die zich bij de fallishce fase (3-6 jaar) bevind om de penis, bron van lustgevoelens, te verliezen |
cefalocaudale groei (kop-staart) | groei proces dat het dichtst bij het hoofd begint en zich geleidelijk naar beneden verplaatst. vergelijk met proximodistale groei |
centratie | het onvermogen zich op meer dan een aspect van een probleem te richten |
cohorteffect | invloed van een maatschappelijke gebeurtenis die specifiek is voor een bepaald cohort |
compencatie | redeneerwijze waarbij het kind beseft dat een specifieke eigenschap het effect van een andere eigenschap teniet kan doen. |
concreet operationele stadium | derde stadium van cognitieve ontwikkeling waarin operationeel denken mogelijk is voor zover dit denken verwijst naar concreet voorstelbare situaties |
conservatie | het besef dat een gegeven hoeveelheid materie niet kan veranderen door slechts te verschijningsvorm van die hoeveelheid materie te wijzigen (lang dun glas en kort dik glas) |
conventionele moraliteit | Kohlbergs stadium van moreel oordelen waarin men zich bij het naleven van regels voornamelijk laat leiden door het besef dat regels en wetten noodzakkelijk zijn en de naleving daarvan sociale waardering oplevert. |
coöperatief spel | kinderen stemmen hun activiteiten op elkaar af om een gemeenschappelijk doel te bereiken |
cortisol | stresshormoon, komt vrij bij fysieke of psychische stress |
cross-seksegedrag | sekserolgedrag dat kenmerkend is voor de sekse waartoe men niet behoort |
egocentrisme | piagets term voor het onvermogen om zich te verplaatsen in het standpunt van anderen |
egocontrole | mate waarin men zijn emoties aan bod laat komen |
egoveerkracht | het vermogen om flexibel en vasthoudend te reageren in probleemsituaties |
elektracomplex | meisjes variant van oedipus-complex behorend bij de fallische fase (3-6 jaar). Het meisje zou haar moeder het gemis van de penis verwijten en zich aangetrokken voelen tot de vader die er wel een bezit |
erogene zone | locatie van het lichaam zoals mond, anus of genitaliën die het centrum van lustgevoelens vormt |
het es (id) | eerste en vroegste aspect van de persoonlijkheid. een vat van impulsen dat bij de geboorte de enige drijfveer van het individu is. (orale fase) |
evolutieleer | invloedrijke biologische theorie van Charles Darwin die stelt dat eigenschappen van organismen ontstaan zijn omdat ze de overlevingskans van het individu en/of het voortplantingssucces van de soort vergroten |
exploratie | gedrag dat gericht is op het verkennen en onderzoeken van de omgeving |
externaliserende problemen | problemen waar niet alleen het kind zelf, maar vooral de omgeving last van heeft, zoals agressief en impulsief gedrag |
extrinsieke motivatie | motivatie die bepaald wordt door externe factoren bijvoorbeeld beloning. |
fallische fase | freuds derde psychoseksuele stadium van 3-6 jaar, waarin de geslachtsdelen het centrum van genot zijn en het masturberen de belangrijkste bron van lustgevoelens vormt |
formeel operationeel stadium | vierde en laatste stadium van de cognitieve ontwikkeling, waarin mentale operaties op abstract niveau uitgevoerd kunnen worden, dus los van de concrete werkelijkheid |
geconditioneerde respons | een reactie die uitgelokt wordt door een geconditioneerde stimulus |
geconditioneerde stimulus | een aanvankelijk neutrale stimulus die als gevolg van het conditioneringsproces in staat is een respons uit te lokken |
generalisatie | het toepassen van een strategie of redeneerwijze op vergelijkbare taken of problemen |
genitale fase | freuds vijfde psychoseksuele stadium (vanaf 12 jaar) waarin de lichamelijke veranderingen van de puber en diens ontluikende seksualiteit de periode van seksuele verkenning inluidt. |
geslachtsconstantie/consistentie | het besef dat geslacht onveranderlijk is, ondanks situationele factoren zoals uiterlijk of activiteiten van de persoon in kwestie |
gewenning of habituatie | leerproces waarbij gedrag in frequentie of intensiteit afneemt als gevolg van herhaald aanbieden van de prikkel die het gedrag veroorzaakte |
hechtingsgedrag | gedrag van het jonge kind dat gericht is op het verkrijgen of handhaven van de beschikbaarheid en nabijheid van de gehechtheidsfiguur (vaak ouder) |
hypothetisch-deductief | vorm van redeneren waarbij men alle mogelijke oplossingen van een probleem inventariseert en systematisch toetst |
ich (ego) | na het es het tweede aspect van de persoonlijkheid. gaandeweg gevormd door het realiteitspirincipe dat de driften tracht in te tomen en rekening houdt met de eisen van de omgeving (anale fase) |
iinnerlijke spraak | term van vygotsky. het internaliseren van instructies zodat het individu deze later zelfstandig kan toepassen |
internaliserende problemen | problemen waar het kind zelf het meeste last van heeft zoals angst, verlegenheid of lichamelijke klachten |
klassieke conditionering | leerproces waarbij het optreden van bepaald gedrag wordt uitgelokt door een onnatuurlijke prikkel. (skinner) |
laissez-faire leiderschap | van leiderschap is hier eigenlijk geen sprake. de leider volstaat met het formuleren van een taak of doel, distantieert zich vervolgens van de taakuitvoering en toont geen belangstelling voor het eindresultaat |
latentiefase | freuds vierde psychoseksuele stadium 6-12 jaar, waarin seksuele behoeftebevredeging goeddeels ontbreekt. het kind richt zich meer op sociale en cognitieve activiteiten |
macrosysteem | de normen en waarden van de (sub)cultuur waar het kind deel van uitmaakt het verwijst ook naar de invloed van sociaaleconomische, technologische en culturele ontwikkelingen op de cultuur als geheel |
mesosysteem | verwijst naar interacties tussen de componenten van het microsysteem |
microsysteem | de meest directe omgeving waarmee het kind in contact komt (gezin, familie bijvoorbeeld) |
neutrale stimulus | een prikkel die voorafgaand an het conditioneringsproces geen respons uitlokt |
norminternalisatie | het mechanisme zoals omschreven door de sociale leertheorie, waarmee regelovertreding wordt voorkomen om het optreden van angst en schuldgevoelens te vermijden |
objectpermanentie | het besef dat een object niet ophoudt te bestaan, hoewel het tijdelijk ontzichtbaar is (0-2 jaar sensomotorische stadium) |
Oedipuscomplex | moederbinding tijdens freuds fallische fase waarin de jongen zijn moeder begeert en de vader als rivaal beschouwt. |
ongeconditioneerde respons | een natuurlijke reactie die uitgelokt wordt door een natuurlijke prikkel |
ongeconditioneerde stimulus | natuurlijke prikkel |
operante conditionering | leerproces waarbij het optreden van willekeurig gedrag wordt bepaald door de consequentie van het gedrag |
operant gedrag | willekeurig gedrag |
orale fase | freuds eerste psychoseksuele stadium van 0-1 jaar waarin de mond het centrum van genot is |
penisnijd | falische fase jaloeziegevoelens koesteren jegens de vader |
preconventionele moraliteit | Kohlbergs stadium van moreel oordelen, waarin men zich bij het naleven van regels voornamelijk laat leiden door externe factoren zoals straf of goedkeuring |
prelinguale periode | fase waarin het kind nog geen betekenisvolle taal gebruikt |
preoperationeel stadium | piagets tweede stadium van cognitieve ontwikkeling dat gekenmerkt wordt door symboolgebruik als mentale representatie (ontwikkeling van fantasie en taal) |
samenstroommodel (soeptheorie) | theorie die veronderstelt dat cognistive ontwikkeling wordt bevorderd door het collectieve intelligentiepeil van gezinsleden |
sensomotorische stadium | piagets eerste stadium van cognitieve ontwikkeling, verwijst naar de periode waarin kinderen kennis en inzicht verwerven door het combineren van zintuiglijke indrukken en motorische activiteit (0-2 jaar) |
sensorische register | eerste station van het informatieverwerkende systeem dat alle prikkels voor zeer korte tijd opneemt |
stimulus | prikkel die gevolgd wordt door een reactie (respons) |
über-ich (superego) | het derde en laatste aspect van de persoonlijkheid geleid door het gewetensprincipe. te vergelijken met een morele standaard of "innerlijke rechter" |
veilig gehecht (B type) | kinderen die in de vreemde-situatieprocedure gekenmerkt word door een balans in het exploratie gedrag. |
vermijdend gehecht (A type) | angstig gehechte kinderen die in de stressvolle episoden van de vreemde-situatieprocedure meer explratie dan hechtingsgedrag vertonen |
Want to create your own Flashcards for free with GoConqr? Learn more.