Created by Jacqueline-Ripzaad
over 10 years ago
|
||
Question | Answer |
Endogeen | producent heeft invloed op de prijs van zijn product |
De mate waarin een producent de prijs kan beïnvloeden ..., dit komt door | verschilt van situatie tot situatie de verschillen tussen de markten |
Exogeen | Producent heeft geen invloed op de prijs van zijn product |
Om te begrijpen waarom de ene aanbieder meer invloed heeft op de prijs dan een andere aanbieder, moet eerst worden bekeken waar de prijs tot stand komt. Dit gebeurt op de | markt |
Markt | het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen |
Er zijn 2 markten | - Concrete markt - Abstracte markt |
Concrete markt | plaats waar vragers en aanbieders elkaar fysiek ontmoeten |
Concrete markt vb. | bloemenveiling, weekmarkt |
Abstracte markt | er is geen fysieke ontmoetingsplaats tussen vragers en aanbieders |
Abstracte markt vb. | huizenmarkt, markt voor ruwe olie |
De kenmerken van de markt bepalen | in hoeverre individuele aanbieders invloed hebben op de prijs van hun product |
De marktkenmerken vormen samen de | marktstructuur |
De belangrijkste marktkenmerken zijn (4) | - Het aantal aanbieders - De mate van productdifferentiatie - Het bestaan van toetredingsdrempels - De marktaandelen van de aanbieders |
Het aantal aanbieders | veel aanbieders veel concurrentie, 1 aanbieder geen concurrentie |
De mate van productdifferentiatie | mate waarin producten verschillend zijn in de ogen van de consument |
Twee soorten producten | homogeen en heterogeen |
Homogeen | Producten die in de ogen van de consument niet van elkaar verschillen |
Homogeen product vb. (3) | elektriciteit graan koffiebonen |
Heterogeen | Producten die in de ogen van de consument wel van elkaar verschillen |
Heterogeen product vb. (4) | Chips telefoons fietsen drank |
Er zijn ook nog | gedifferentieerde producten en onafhankelijke producten |
Gedif. producten | Producten die substitueerbaar zijn, maar in de ogen van de consument verschillend zijn |
Onafhankelijke producten | Producten die onderling niet substitueerbaar zijn (bril tandenborstel) |
Het bestaan van toetredingsdrempel | Drempel waar de producent overheen moet om te kunnen produceren |
Hoge toetredingsdrempel | Weinig producenten komen over de drempel |
Lage toetredingsdrempel | veel producenten komen over de markt |
De marktaandelen v/d aanbieders: Marktaandeel= | jouw omzet afzet/markt omzet afzet x 100% |
Dominante aanbieder | een aanbieder met een marktaandeel van meer dan 30% |
De andere aanbieders op de markt volgen in de regel de | verkoopprijs van de dominante aanbieder, waardoor de dominante aanbieder meer invloed heeft op de prijs die op de markt tot stand komt |
6 verschillende marktvormen | volkomen concurrentie monopolistische concurrentie monopolie homogene heterogene oligopolie duopolie |
Volkomen concurrentie Voorbeeld: Aantal aanbieders: Product: Prijs: In de praktijk: | Effectenbeurs Veel Homogeen Exogeen Komt nauwelijks voor |
Volkomen concurrentie Producenten op deze markt worden | hoeveelheidsaanpassers genoemd, ze kijken wat de prijs op de markt is en passen hun hoeveelheid hieraan aan |
Volkomen concurrentie: Ideaaltype waarmee | andere marktvormen vergeleken kunnen worden |
Volkomen concurrentie: De prijs op een markt met volkomen concurrentie is | als gevolg van de grote concurrentie altijd lager dan die op een van de andere markten |
Volkomen concurrentie: Op een markt van volkomen concurrentie ontstaat daardoor | het grootst mogelijke consumentensurplus |
Monopolistische concurrentie Voorbeeld: Hoeveelheid aanbieders: Product: Prijs: In de praktijk: | Restauranten en schoenenmarkt Veel Heterogeen Endogeen beperkt (door concurrentie) Vaak |
Monopolie Voorbeeld: Product: Prijs: In de praktijk: | Microsoft (niet helemaal) 1 Homogeen Endogeen, hoeft geen rekening te houden met andere producenten maar wel met de consument Nauwelijks |
Markten die veel weg hebben van een monopolie: | 1 producent met een groot marktaandeel (jouw omzet, afzet / totale markt omzet, afzet) |
Monopolie: De prijs op een monopolie is hoger dan die op een van de andere markten, dit komt | door het ontbreken van concurrentie |
Monopolie: Op een monopolie ontstaat daardoor | het laagst mogelijke consumentensurplus |
Homogene oligopolie Voorbeeld: Hoeveelheid aanbieders: Product: Prijs: In de praktijk: | Elektriciteit 5 tot 10 Homogeen Endogeen (minder dan bij heterogene oligopolie) Veel |
Heterogene oligopolie Voorbeeld: Hoeveelheid aanbieders: Product: Prijs: In de praktijk: | Benzinestation 5 tot 10 Heterogeen Endogeen (meer dan bij homogene oligopolie) Veel |
Exogene prijs Marktevenwicht wordt bepaald door | het snijpunt v/d collectieve vraag- en aanbodlijn, dit is het geval bij volkomen concurrentie. |
Endogene prijs Hierbij kan er geen ..., omdat | snijpunt tussen de collectieve vraag- en aanbodlijn worden berekent omdat er geen individuele aanbodlijn en dus ook geen collectieve aanbodlijn is |
Volkomen concurrentie: Sprake van als er aan de volgende 5 voorwaarden wordt voldaan | 1. Er zijn heel veel kleine vragers en aanbieders (atomistische markt) 2. Het verhandelde product is homogeen 3. Er is vrije toe- en uittreding tot de markt 4. Iedere producent gebruikt dezelfde productietechnologie 5. Er is geen informatieasymmetrie |
Bij een markt van volkomen concurrentie kan er alleen korte termijn winst worden gemaakt. Leg uit: | Als bedrijven winst maken lokt dit toetreding van nieuwe aanbieders uit --> concurrentie neemt toe --> alle lange termijn winsten verdwijnen |
Bij volkomen concurrentie is het mogelijk dat de individuele aanbieder op de korte termijn verlies lijdt. Uiteindelijk stuurt het mechanisme van vrije toe en uittreding de winst van iedere individuele producent richting de nul. Leg uit: | Winst negatief --> geen houdbare situatie op de lange termijn --> aanbieder zal de markt verlaten --> concurrentie neemt af --> prijs stijgt --> uiteindelijk door geen enkele onderneming verlies geleden --> mechanisme van vrije toe en uittreding stuurt de winst v. iedere individuele producent richting de nul |
Volkomen concurrentie: Iedere producent gebruikt dezelfde productietechnologie. Leg uit: | Iedereen produceert op dezelfde manier, iedere producent heeft dezelfde GTK-curve & MK-curve / productiefunctie en kostenfunctie |
Volkomen concurrentie: Er is geen informatieasymmetrie. Leg uit: | Iedere producent en toetreder beschikt over dezelfde informatie |
Volkomen concurrentie: Winst maximaliseren Winst berekenen | MO=MK --> MO=p=MK Winst=TO-TK=(p-GTK)*q |
Volkomen concurrentie: Langetermijnmarktevenwicht heeft 3 kenmerken | 1. Evenwichtsprijs p=GTK --> Geen enkele producent maakt winst, de toetreding stopt 2. Evenwichtsprijs is gelijk aan het minimum van de GTK-curve 3. Aanbodlijn verloopt horizontaal |
Volkomen concurrentie: Alleen een horizontale aanbodlijn geeft aan dat er op de lange termijn maar één marktevenwicht bestaat, namelijk | de prijs die gelijk is aan het minimum van de GTK |
Monopolie: Er is 1 producent die de | evenwichtsprijs bepaalt |
Monopolie: De producent hoeft geen rekening te houden met wat.., want | anderen producenten doen, want die zijn er niet |
Monopolie: Door de afwezigheid van concurrentie is een monopolist een | prijszetter, hij kan iedere prijs vragen die hij wwilt |
Monopolie: De monopolist zal het punt kiezen waar hij | zijn winst maximaliseert, MO=MK |
Monopolie: Er is sprake van een monopolist als aan 2 voorwaarden is voldaan | 1. Er is maar één aanbieder, er zijn geen concurrenten 2. Toetreding tot de markt is niet mogelijk, er zijn geen toekomstige concurrenten |
Monopolie: De MK worden bepaald door de .. Hierin verschilt een monopolist niet van een aanbieder van bijv. een markt van volkomen concurrentie | productietechnologie, want deze technologie geeft aan hoe de TK-curve eruitziet en dus ook hoe de MK-Curve verloopt |
Monopolie: De MO is wel anders dan bij de andere marktvormen. Leg uit: | De MO-lijn is een dalende lijn. Hoe groter de productieomvang hoe lager de MO |
Monopolie: Oftewel: | Hoe lager de prijs hoe lager de MO De MO is niet gelijk aan de verkoopprijs |
Monopolie: MO wordt zelfs negatief. Leg uit: | De stijging van de TO door een extra verkochte eenheid is kleiner dan de daling in de TO als gevolg van de prijsverlaging |
Monopolie: Maximale winst MK-Curve, GVK-curve horizontaal= Zonder .. geldt dit ook voor | MO=MK constante meeropbrengsten CK GTK |
Oligopolie: Bij de bepaling van het marktevenwicht voor een oligopolie maakt het uit of producenten (2) | 1. Een prijs kiezen waarbij geldt MO=MK 2. Een hoeveelheid kiezen waarbij geldt MO=MK |
Een prijs kiezen waarbij geldt MO=MK. Dit noemen we ook wel.. Bijvoorbeeld | Prijsconcurrentie Softwaremarkt |
Een hoeveelheid kiezen waarbij geldt MO=MK. Dit noemen we ook wel.. Bijvoorbeeld: | Hoeveelheidconcurrentie Fietsenmarkt |
Prijsconcurrentie. Leg uit: | Hierbij wordt eerst een prijs bepaald en daarna wordt de gevraagde hoeveelheid geproduceerd die bij deze prijs hoort. Het kost weinig tijd om de producten te maken. |
Hoeveelheidconcurrentie. Leg uit: | Hierbij wordt er eerst geproduceerd en daarna komt de prijs tot stand die er voor zorgt dat het totale aanbod wordt verkocht. Het kost veel tijd om de producten te maken. |
Duopolie: Bij het afleiden van het marktevenwicht voor een duopolie, waarbij wordt geconcurreerd op de hoeveelheid, gelden de volgende 6 veronderstellingen | - Er zijn veel kleine vragers en 2 aanbieders - Het verhandelde product is homogeen - Er is geen vrije toetreding tot de markt - Aanbieders kiezen een productieomvang om hun winsten te maximaliseren (hh concurrentie) - Iedere aanbieder gebruikt dezelfde productietechnologie - Er is geen informatieasymmetrie |
Om zijn winsten te maximaliseren, zal de producent kiezen voor een productie waarbij geldt | MO = MK |
MK wordt nog steeds bepaald door de MO wordt op dezelfde manier bepaald als bij de | gebruikte productietechnologie monopolist |
Het grote verschil met een monopolie is dat iedere producent nu een | concurrent heeft |
Voor de bepaling van de MO kijkt een producent dan ook niet naar de collectieve vraag, maar naar de | residuele vraag |
Residuele vraag | Deel van de collectieve vraag dat overblijft nadat een rivaal zijn gehele productie verkocht heeft |
Reactiecurve | Curve die voor een aanbieder de winst maximaliserende productie geeft, gegeven de productie van zijn rivaal |
Bij deze methode ga je steeds uit van een bep. hoeveelheid bij een aanbieder. Er is sprake van | hoeveelheidsconcurrentie |
Als de 2 producenten elkaar beconcurreren met de prijs, zal de evenwichtsprijs | dalen tot het laagste punt van de GTK en ontstaat hetzelfde evenwicht als bij volkomen concurrentie (paradoxaal resultaat) |
Monopolistische concurrentie: Lijkt veel op volk. concurrentie, maar er is 1 verschil: | De producten zijn heterogeen (gedifferentieerd) |
Monopolistische concurrentie: Door productdifferentiatie lopen bij een ..... Er zijn namelijk altijd consumenten die bij een ..... Zodoende is iedere aanbieder .... | prijsverhoging niet alle consumenten over naar de concurrentie stijging v/d prijs toch vasthouden aan die ene specifieke versie van het product een monopolist is een kleine niche van de markt |
Monopolistische concurrentie: Toetreding op de markt van gedifferentieerde producten is anders dan op een markt met homogene producten. Leg uit: | Toetredende producenten maken een andere versie van het product dan de versies die al bestaan. (Restaurantenmarkt) |
Monopolistische concurrentie: Dit type heeft 2 gevolgen | 1. De Residuele vraag van alle bestaande restaurants daalt 2. De collectieve vraag naar het product uit eten gaan neemt toe |
Gevolg toetreding op een markt met monopol. concurrentie voor de residuele vraag (totale vraag) van bestaande producten | - De residuele vraag wordt kleiner. omdat er een grotere productieomvang van de collectieve vraag moet worden afgetrokken - De residuele vraag wordt groter, doordat door de toetreding de collectieve vraag naar rechts is geschoven |
Conclusie: Het totale effect is negatief. Leg uit: | Door toetreding verschuift de residuele vraag naar links maar de mate waarin deze naar links verschuift is kleiner bij gediff. producten dan bij homogene producten |
Een indicator voor de marktprestatie is | het totale surplus dat bestaat uit het consumenten en producentensurplus |
Hoe hoger het totale surplus, hoe | beter een markt presteert |
De marktprestatie, ook wel .. genoemd, is een | welvaart eng welvaartsbegrip |
Eng welvaartsbegrip Voordeel: Nadeel: | het kan voor iedere markt worden berekend en het heeft steeds dezelfde betekenis niet alle aspecten worden meegenomen die in het algemeen worden toegerekend aan het begrip welvaart |
Eng welvaartsbegrip= | som van producenten en consumentensurplus |
Consumentensurplus | welbevinden van de consumenten |
Producentensurplus | optelsom van alle winsten van alle aanbieders in een markt |
Hoe hoger de evenwichtsprijs, hoe .. en hoe | kleiner het consumentensurplus groter het producentensurplus |
Door een prijsstijging is de | toename van het producentensurplus altijd kleiner dan de afname van het consumentensurplus |
Het verlies aan surplus als gevolg van een prijsstijging is | welvaartsverlies |
Efficiënt marktevenwicht | markevenwicht waarbij het totale surplus de grootst mogelijke waarde heeft (volkomen concurrentie) |
Hoe kleiner het verschil tussen het totale surplus en de grootst mogelijke waarde, hoe | efficiënter het marktevenwicht |
Het totale surplus is het kleinst bij een | monopolie |
Het verlies aan welvaart als gevolg van het feit dat een markt afwijkt van een volkomen concurrentie kan worden aangegeven met de | Harberger-driehoek |
Harberger-driehoek | welvaartsverlies door beperking van de productie beneden de hoeveelheid van volkomen concurrentie |
Prijsdiscriminatie | aan verschillende consumenten een verschillende prijs vragen voor hetzelfde product |
Voor prijsdiscriminatie moet aan 2 voorwaarden worden voldaan | 1. Consumenten moeten onderling het product niet kunnen doorverkopen 2. Consumenten moeten in marktsegmenten onderscheiden kunnen worden |
Prijsdiscriminatie levert de producent ... op, als hij dit niet doet loopt hij namelijk | voordeel op winst mis |
Prijsdiscriminatie loont, omdat groepen consumenten verschillen wat betreft hun | betalingsbereidheid |
Net als bij 'gewone ruil' ontstaan import en export in een situatie van | productievoordelen |
Landen specialiseren zich in de productie van goederen waarin ze een | comparatief voordeel hebben |
De internationale handel op basis van comparatieve voordelen is | inter-industrieel |
Inter-industrieel: | producten uit de ene industrie worden geëxporteerd en producten uit de andere industrie worden geïmporteerd |
Grootste deel van de internationale handel is | intra-industrieel |
Intra-industrieel | producten uit dezelfde industrie worden zowel geïmporteerd als geëxporteerd |
Intra-industriële handel is niet het gevolg van comparatieve productievoordelen, maar van het bestaan van.... De collectieve vraag strekt zich dan uit over... | internationale oligopolies meerdere landen |
Ontwikkelingslanden specialiseren zich in | producten waarvan de productie kapitaalintensief is |
Minder ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden leggen zich toe op | arbeidsintensieve producten |
Deze keuzes weerspiegelen de | beschikbaarheid en dus de kosten van de productiefactoren arbeid en kapitaal in de betreffende landen |
De overheid kan een marktevenwicht beïnvloeden als zij het marktevenwicht ongewenst vindt. In dat geval is in de ogen van de overheid | de prijs te hoog of te laag, er wordt dan te weinig of juist te veel van het product verhandeld |
Redenen om in te grijpen in de vrije marktwerking zijn: (2) | 1. Als een bedrijf dreigt te stoppen omdat het failliet gaat (dan stelt de overheid een minimumprijs in) 2. Als de kostenfunctie niet alle kosten van productie bevat (milieuvervuiling) |
Milieuvervuiling. Als de kosten hiervan voor een product niet verrekend zijn in de kostenfunctie dan zijn de | TK waar het bedrijf mee rekent lager dan de feitelijke kosten -> GTK curve ligt lager dan de werkelijke kostprijs -> er wordt teveel geproduceerd |
De overheid kan ook ingrijpen in de vrije marktwerking als de bestaande marktstructuur onvoldoende efficiënt is. In dit geval is het | totale surplus lager dan het totale surplus dat op deze markt tot stand zou komen onder de voorwaarden van volkomen concurrentie |
Pareto efficiënt marktevenwicht | een verandering van het marktevenwicht heeft altijd tot gevolg dat ten minste één persoon slechter af is |
Toch kan de overheid er voor kiezen om de verandering door te voeren, want | het nadeel van de een kan kleiner zijn dan het voordeel van een ander |
Pareto-criterium zegt niets over de | rechtvaardigheid van het marktevenwicht |
Negatief extern effect= | een buiten de markt om werkend negatief gevolg van productie |
Negatief extern effect ontstaat als | niet alle kosten worden meegenomen in de kostenfunctie |
Gevolg: | kosten zijn lager dan de feitelijke kosten, waardoor er een lagere prijs kan worden gevraagd. De afzet stijgt, waardoor de productie die tot stand komt te hoog is. De markt faalt. Hoe groter het negatieve externe effect hoe groter het marktfalen. |
Positief extern effect | niet alle opbrengsten worden meegenomen in de betalingsbereidheid van de consument |
Positief extern effect Collectieve vraaglijn ligt | links van waar hij hoort te liggen, er wordt te weinig geproduceerd |
De overheid beïnvloedt de productiekosten van producten met een positief of negatief extern effect als zij het marktfalen willen verminderen. Producten met een negatief extern effect --> Producten met een positief extern effect --> | worden duurder gemaakt worden goedkoper gemaakt |
Functie overheid: | het produceren van producten waar geen markt voor bestaat (collectieve goederen) |
Er is wel vraag, maar geen aanbod. Dit komt doordat er | geen winst kan worden gemaakt met collectieve goederen |
Collectieve goederen 2 kenmerken | 1. Niemand kan uitgesloten worden van consumptie 2. Als iemand het product consumeert, dan kan het ook voor iemand anders worden geconsumeerd |
Toelichting kenmerk 1: | Er kan geen winst worden gemaakt, als het product er is kan iedereen het consumeren zonder dat er voor betaald wordt |
Toelichting kenmerk 2: | Zorgt ervoor dat het niet onderling wordt doorverkocht er is genoeg voor iedereen |
3 manieren waarop de overheid het evenwicht op de markt beïnvloed | 1. Prijsregulering 2. Belasting heffen 3. Wet- en regelgeving |
Prijsregulering= | overheid stelt minimum of maximumprijzen in |
Minimumprijs Voordeel: | Gunstig voor producenten, want het beschermt de producenten tegen te lage marktprijzen |
Minimumprijs Nadeel: | Er ontstaat een aanbodoverschot als de minimumprijs boven de evenwichtsprijs ligt. In dit geval is de minimumprijs wel effectief omdat de marktprijs niet kan dalen tot het evenwichtspunt. |
Een minimumprijs heeft geen betekenis als | de minimumprijs lager is dan de prijs die tot stand komt door het marktmechanisme |
Maximumprijs Voordeel | Gunstig voor consumenten, omdat de consumenten beschermt worden tegen te hoge prijzen. |
Maximumprijs Nadeel | Er ontstaat een vraagoverschot als de maximumprijs onder de evenwichtsprijs ligt. |
Een maximumprijs heeft geen effect als | deze hoger is dan de evenwichtsprijs |
Natuurlijke monopolie | Als één producent iedere willekeurige productieomvang tegen lagere kosten kan produceren dan dat twee of meer producenten dit samen zouden doen |
Natuurlijke monopolie Goedkoper produceren dan een monopolist kan niet. Leg uit: | de GTK-curve van één producent ligt altijd onder de GTK-curve van twee of meer producenten samen. |
Welke productietechnologie heeft dit kenmerk? Voorbeeld? | Productietechnologie met hoge vaste kosten en lage variabele kosten Netwerksectoren |
Belastingheffing Door het heffen van belasting wordt er | minder geproduceerd en minder geconsumeerd |
Gevolg: | consumentensurplus en producentensurplus daalt, er treedt welvaartsverlies op |
Hier tegenover staat een belastingopbrengst. Het gebruik van het belastinggeld is doelmatig als | de besteding van de belastingopbrengst de afname van het totale surplus compenseert |
Wet en regelgeving, o.a. | Mededingswet |
Mededingswet | verbiedt ondernemingen om een kartel te vormen |
Kartels | samenwerkingsverbanden die gericht zijn op het uitschakelen van de vrije prijsvorming |
NMA | instantie die toeziet op de naleving van de Mededingswet |
Overheid grijpt niet alleen in op de binnenlandse markten, maar bemoeit zich ook met de import en export d.m.v. | exportsubsidies importheffingen op buitenlandse producten |
Exportsubsidies | Om de prijs die buitenlandse consumenten moeten betalen kunstmatig laag te houden (exportsubsidies) --> vraag naar buitenlandse goederen stijgt --> er wordt meer geproduceert |
Importheffing op buitenlandse producten. Leg uit: | prijs van buitenlandse producten worden kunstmatig verhoogd --> afzet daalt --> verlaagt het totale surplus |
Vrijhandel, waarbij ... is | het marktmechanisme ook op internationale markten zijn werk kan doen is welvaartverhogend |
Formules | - |
TO | totale opbrengst p x q |
GO | gemiddelde opbrengst totale opbrengst / productie TO/q |
MO | marginale opbrengst extra totale opbrengst/extra verkochte eenheid |
TW | totale winst TO - TK |
GTK | gemiddelde totale kosten totale kosten/productie TK/q |
MK | marginale kosten extra totale kosten/extra geproduceerde eenheid |
TK | totale kosten variabele kosten + constante kosten |
Evenwichtsprijs | QA=QV |
Evenwichtshoeveelheid | Evenwichtsprijs invullen bij QA of QV |
Want to create your own Flashcards for free with GoConqr? Learn more.