Created by Jacqueline-Ripzaad
over 10 years ago
|
||
Question | Answer |
Balans= | overzicht van bezittingen, schulden en EV op een bepaald tijdstip |
Op een balans staan ....., dat zijn | voorraadgrootheden, dat zijn grootheden die op een bepaald moment een zekere waarde hebben |
Eigen vermogen= | totaal bezittingen - schulden |
De debetzijde bestaat uit de volgende 2 dingen | 1. Vaste activa 2. Vlottende activa |
Vaste activa= | bezittingen waar een onderneming langer dan een jaar beschikking over heeft |
De vaste activa is ook weer onder te verdelen in 3 soorten | 1. Immateriële vaste activa 2. Materiële vaste activa 3. Financiële vaste activa |
Immateriële vaste activa= | niet grijpbare bezittingen |
Tot immateriële vaste activa behoren | octrooi, licentie, concessie, goodwill, kosten van onderzoek en ontwikkeling (R&D) |
Octrooi= | het recht van een uitvinder om gedurende een bepaalde tijd als enige zijn nieuwe techniek te gebruiken (soort van monopolie) |
Licentie= Concessie= | Licentie= het recht om tegen betaling het octrooi van iemand anders te gebruiken Concessie= het recht om bijvoorbeeld aardgas of olie te winnen |
Goodwill, ontstaat | als een bedrijf een ander bedrijf koopt voor een hoger bedrag dan de balanswaarde |
Een reden voor goodwill kan zijn dat de | winstverwachting van het gekochte bedrijf heel goed is |
De kosten van onderzoek en ontwikkeling R&D, deze | kosten kunnen zeer hoog zijn en worden daarom niet in één keer ten laste van het resultaat geboekt, maar uitgesmeerd over meerder jaren |
Materiële vaste activa= | tastbare of waarneembare bezittingen; grond, gebouwen, inventaris, machines etc. |
Financiële vaste activa, hiertoe behoren | deelnemingen en beleggingen |
Deelnemingen= | het bedrijf heeft 20% of meer van de aandelen van een ander bedrijf (doel: samenwerken) |
Beleggingen= | het bedrijf heeft minder dan 20% van de aandelen van een ander bedrijf |
NB. Als een bedrijf een zo groot | kapitaalbelang heeft in een andere onderneming dat ze die feitelijk geheel kan beheersen (zeggenschap heeft), dan is er geen sprake meer van een deelneming maar van een verhouding moeder-/dochtermaatschappij |
Als er sprake is van een economische eenheid, waardoor er door de | ondernemingen een groepsmaatschappij wordt gevormd, dan moet er een geconsolideerde jaarrekening (gezamenlijke balans en resultatenrekening) opgesteld worden |
Vlottende activa= | bezittingen die korter dan een jaar binnen de organisatie aanwezig zullen zijn |
Tot de vlottende activa behoren, (5) | voorraden, vorderingen (debiteuren), overlopende (transitorische) activa, effecten, liquide middelen (geld in bank en kas) |
Overlopende (transitorische) activa, ontstaan | door het vooruit betalen of ontvangen van kosten of opbrengsten |
Effecten | tijdelijke beleggingen in aandelen en obligaties |
Creditzijde bestaat uit de volgende 2 dingen | 1. EV 2. VV |
Eigen vermogen= .. (definitie) = ... (formule) | het financiële belang van de eigenaar/eigenaars (aandeelhouders) geplaatst (of gestort) aandelenkapitaal + reserves + onverdeelde winst |
EV onder te verdelen in 7 dingen | - Statutair of maatschappelijk aandelenkapitaal - Geplaatst aandelenkapitaal - Aandelen in portefeuille - Nog te storten door aandeelhouders - Gestort aandelenkapitaal - Reserves - Onverdeelde winst |
Statutair of maatschappelijk aandelenkapitaal= | de grote van het maximale aandelenvermogen dat kan worden uitgegeven |
Geplaatst aandelen kapitaal= .. (definitie) = ... (formule) | aandelen vermogen dat is geplaatst (geëmitteerd) statutair/maatschappelijk aandelenkapitaal - aandelen in portefeuille |
Aandelen in portefeuille | aandelen die nog niet zijn geplaatst (geëmitteerd) |
Nog te storten door aandeelhouders= | het aandelen vermogen waar nog geen aanspraak op is gedaan |
Soms komt het voor dat bij een aandelenemissie de | aandeelhouders slechts een deel van de emissieprijs in één keer moeten storten. Niet-volgestorte aandelen kunnen als garantievermogen fungeren |
Gestort aandelenkapitaal= | het aandelenvermogen dat nog maar gedeeltelijk gestort is |
Reserves= | bedrag waarmee het EV het geplaatste aandelenvermogen overtreft |
Noem 4 reserves | 1. Agioreserve 2. Winstreserve 3. Dividendreserve 4. Herwaarderingsreserve |
Agioreserve, ontstaat door | plaatsing van aandelen boven nominale waarde |
Winstreserve, ontstaat door | het deel v/d winst dat niet wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders |
Dividendreserve, ontstaat als | een deel v/d winst in goede jaren gereserveerd wordt om in magere jaren toch een bepaald dividendbedrag uit te keren aan de aandeelhouders (dividendstabilisatie) |
Herwaarderingsreserve, ontstaat door | waardestijging van de activa en als kosten van onderzoek en ontwikkeling als activa op de balans worden opgenomen |
Onverdeelde winst= | de winst waarover de AVA nog geen beslissing heeft genomen |
Enkele redenen waarom bedrijven het EV via winstinhouding versterken | - Geleidelijke vergroting van het EV in verband met de uitbreiding van het bedrijf; investeringen kunnen dan gefinancierd worden met het EV (zelffinanciering) - Dividendstabilisatie |
Verplichte reserves= | herwaarderingsreserve (wettelijk), statutaire reserves (in de statute) |
Overige reserves noemt men | vrije of overige reserves |
Vreemd vermogen, bestaat uit 4 dingen | 1. Voorzieningen 2. Langlopende schulden 3. Kortlopende schulden 4. Overlopende (transitorische) passiva |
Voorzieningen= | een geschatte toekomstige verplichting |
Voorzieningen Ieder jaar wordt | er een stukje van de totale kosten ten laste van het resultaat gebracht en 'gespaard in de voorziening' |
4 Voorbeelden van voorzieningen | pensioenverplichting t.o.v. het personeel, belastingvoorziening, garantieverplichting i.v.m. gekochte goederen, periodiek onderhoud aan gebouwen |
Langlopende schulden= Bijv. | schulden met een resterende looptijd van langer dan een jaar hypotheken, obligatieleningen |
Kortlopende schulden= Bijv. | schulden met een resterende looptijd van korter dan een jaar crediteuren |
Overlopende (transitorische) passiva Bijv. | nog te betalen en vooruitontvangen bedragen bijv. interest die nog betaald moet worden, een aanbetaling van een klant |
Waardering van activa De waardering van de bezittingen (activa) is van invloed op het EV. Leg uit. | Als de waarde van een bezitting op de balans hoger wordt (opwaardering), neemt het EV ook toe en door een waardedaling (afwaardering) neemt het EV af |
Bijvoorbeeld: als de waarde van een bedrijfspand afneemt, dan zal het | EV (herwaarderingsreserve) ook afnemen. Balans is namelijk altijd in evenwicht |
Bij de liquide middelen zijn er meestal geen waarderingsveranderingen 1 Uitzondering: | als de onderneming buitenlands geld bezit (koersverschillen) |
Waardering van de vaste materiële activa, m.b.v. afschrijvingen = | waardedalingen vaste activa (=afschrijvingskosten) |
Twee soorten afschrijvingen | 1. Afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde (=jaarlijks gelijke bedragen/lineaire afschrijving) 2. Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde |
Afschrijven met een vast percentage v/d aanschafwaarde (=jaarlijks gelijke bedragen/lineaire afschrijving) | - |
Jaarlijkse afschrijving= | (A-R)/economische levensduur |
A= | aanschafwaarde= aanschafprijs + bijkomende aanschafkosten of installatiekosten |
R= | restwaarde= waarde na economische levensduur - sloopkosten of verwidjeringskosten |
In de veel gevallen zal de restwaarde ..., maar | nul zijn, maar het is mogelijk dat er nog een zekere inruilwaarde is of dat een andere organisatie nog wel iets wil betalen (auto) |
Bij ... is er soms een ... De onderneming moet dan nog | onroerende goederen (gebouwen) / negatieve restwaarde / kosten maken om het productiemiddel buiten gebruik te stellen (sloop- en afvoerkosten) |
Economische levensduur | periode waarin het productiemiddel winstgevend gebruikt kan worden |
Technische levensduur | periode waarin het productiemiddel in staat is zijn 'prestaties te leveren' |
Afschrijvingen per maand berekenen= | jaarlijkse afschrijving/12 |
Jaarlijks afschrijvingspercentage= | jaarlijkse afschrijving/aanschafwaarde x 100% |
Boekwaarde op een bepaald moment | aanschafwaarde - alle afschrijvingen tot dat moment |
2. Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde Stel: Jaarlijkse afschrijving is 20% v/d boekwaarde aan het begin van het jaar Afschrijving jaar 1: Afschrijving jaar 2: | 20% van de aanschafwaarde 20% van de (aanschafwaarde - afschrijving 1e jaar) |
Voor de waardering voor materiële vaste activa komen de volgende waarderingsmogelijkheden in aanmerking | 1. Waardering tegen historische (=oorspronkelijk betaalde) aanschafprijs (=verkrijgings of vervaardigingswaarde) 2. Waardering naar actuele waarde |
Waardering tegen historische (=oorspronkelijk betaalde) aanschafprijs (=verkrijgings of vervaardigingswaarde) - De bezittingen worden | gewaardeerd naar de verkrijgingswaarde. Daarna worden de bezittingen afgeschreven met behulp van de afschrijvingsmethode |
1. Waardering tegen historische (=oorspronkelijk betaalde) aanschafprijs (=verkrijgings of vervaardigingswaarde) Bezwaar: | als er op de balans bijv. een machine staat die ondertussen in prijs is gestegen, dan verandert de waarde op de balans niet. Er wordt voldoende afgeschreven |
2. Waardering naar actuele waarde - Bij waardestijging - Bij waardedaling | - herwaarderingsreserve neemt toe + er vinden inhaalafschrijvingen plaats - herwaarderingsreserve neemt af (indien deze niet groot genoeg is, ten laste van eht resultaat) |
2. Waardering naar actuele waarde - De bezittingen | worden gewaardeerd naar de marktwaarde |
Voorzichtigheidsprincipe= | bij balanswaarderingen en resultaatberekeningen betekent dat winsten pas geboekt worden als ze echt gemaakt zijn en dat verliezen worden geboekt als ze waarschijnlijk ontstaan |
Minimumwaarderingsregel= | bezittingen worden gewaardeerd tegen de laagste waarde: historische aanschafwaarde of directe opbrengstwaarde (wat je ervoor krijgt als je het nu verkoopt) |
Waardering handelsvoorraden kan op 2 manieren | 1. Waardering volgens actuele = vervangingswaarde 2. Waardering volgens historisch (=werkelijk betaalde) prijzen: fifo en lifo |
Fifo methode | (first in first out) bij de waardering van de voorraad gaat men ervan uit dat de eerst gekochte partij ook het eerste wordt verkocht |
Lifo methode | (last in first out) bij de waardering van de voorraad gaat men ervan uit dat de laatst gekochte partij het eerst wordt verkocht |
Maak bij lifo en fifo altijd het volgende rijtje | Beginvoorraad + inkopen - verkopen = eindvoorraad |
Vergelijking lifo en fifo Bij prijsstijgingen zijn de | laatst gekochte partijen duurder dan de eerder gekocht |
Prijsstijgingen - Bij lifo | worden de laatst gekochte, dure goederen het eerst verkocht. De eerst gekochte, goedkope goederen blijven over |
Prijsstijgingen - Bij fifo | worden de eerst gekochte, goedkopere goederen het eerst verkocht. De laatst gekochte, dure goederen blijven over |
2 conclusies: | 1. de inkoopwaarde v/d verkopen op de resultatenrekening is bij lifo dus hoger dan bij fifo en de brutowinst lager. 2. de waarde v/d eindvoorraad op de balans is bij lifo dus lager dan bij fifo |
Bij prijsdalingen geldt | het omgekeerde |
Waardering van voorraden tegen actuele waarde (=vervangingswaarde) - Als de actuele waarde | hoger is dan de balanswaarde (historische aanschafprijs) vindt er opwaardering plaats, hierdoor neemt de herwaarderingsreserve toe |
Waardering van voorraden tegen actuele waarde (=vervangingswaarde) - Als de actuele waarde | lager is dan de balanswaarde (historische aanschafprijs) vindt er afwaardering plaats. Eventuele afwaarderingen gaan ten laste van de herwaarderingsreserve of ten laste van het resultaat als de herwaarderingsreserve niet toereikend is |
De minimumwaarderingsregel wordt ook toegepast op het | waarderen van oorraden |
Minimumwaarderingsregel= | bezittingen worden gewaardeerd tegen de laagste waarde: historische aanschafwaarde of directe opbrengstwaarde (=wat je er voor krijgt als je het nu verkoopt) |
Want to create your own Flashcards for free with GoConqr? Learn more.