zien → ik
zien → ik?
zien → je
zien → je?
zien → jij
zien → jij?
zien → u
zien → u?
zien → hij
zien → Anna?
zien → wij
zien → jullie?
doen → ik
doen → ik?
doen → je
doen → je?
doen → jij
doen → jij?
doen → u
doen → u?
doen → het
doen → hij?
doen → de studenten
doen → we?
slaan → ik
slaan → ik?
slaan → je
slaan → je?
slaan → jij
slaan → jij?
slaan → u
slaan → u?
slaan → Valerie
slaan → het?
slaan → jullie?
slaan → de presidenten
gaan → ik
gaan → ik?
gaan → je
gaan → je?
gaan → jij
gaan → jij?
gaan → u
gaan → u?
gaan → Maria
gaan → het?
gaan → jullie
gaan → de directeurs?
staan → ik
staan → ik?
staan → je
staan → je?
staan → jij
staan → jij?
staan → u
staan → u?
staan → Kurt
staan → hij?
staan → wij
staan → jullie?