Zusammenfassung der Ressource
Tentamen
Gezondheidszorg
0-23 jaar
- Gezondheid
- Organisatie gezondheidszorg
- Definitie M. Hubert
- Het vermogen zich aan te passen en
eigen regie te voeren in het licht van de
fysieke, emotionele en sociale
uitdagingen in het leven
- Positieve gezondheidsmodel
- lichaamsfuncties
- mentale gezondheid
- zingeving
- kwaliteit van leven
- meedoen in de maatschappij
- dagelijks funcitioneren
- 5 sectoren
- Maatschappelijke zorg
- Publieke gezondheidszorg
- Care
- GGZ
- Cure
- Tijd en plaats
- Lijnen zorg
- Niveaus
- Aard en tijd zorg
- mono/mulitidiciplinair
- generalistisch, specialistisch
- basis, topklinische zorg
- laagcompleg, hoog compleg
- planbaar, onplanbaar
- lage, hoge intensiteit
- medische verpleegkundige,
(psycho-) sociale oriëntatie
- acuut, chronisch
- Wetten
- BIG - Beroepen in de individuele gezondheidszorg
- kwaliteit in de zorg bewaken
- titelbescherming
- patiënten tegen ondeskundigheid beschermen
- WGBO - Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst
- rechten/plichten geneeskundige/zorgverlener
- rechten/plichten van de patiënt
- Micro (lokaal), meso (regionaal), macro (overheid)
- (inter) nationaal, regionaal, lokaal
- beleid, financiering, orgnisatie, dienstverlening, klinisch
- 0e lijns - zelfzorg
- 1e lijns - huisarts
- 2e lijns - ziekenhuis
- 3e lijns -
UMC
- Ambulant
- Kortdurend en langdurend
- Met verblijf/ zonder verblijf
- Algemeen, ziekenhuis, UMC
- Beroepsbeoefenaar
- 7 Canmeds rollen
- Communicator
- Samenwerkingspartner
- Reflectieve professional
- Gezondheidsbevorderaar
- Organisator
- Professional en kwaliteitsbevorderaar
- Zorgverlener
- Verplegen
- Doel
- Preventie
- voorlichting
- intentionele gezondheidsvoorlichting
- veranderen van ongunstig gedrag, wat de gezondheid
schaadt. Creëren van een bewuste verandering van kennis
attitude en gedrag. 1 op 1 of specifieke doelgroep.
- faciliterende gezondheidsvoorlichting
- vrijblijvende informatieverstrekking. Objectieve informatie.
Voordelen en nadelen worden gegeven. Beeldmateriaal, folder,
enz. Gedragsverandering is niet direct het doel, het gaat meer
om informeren.
- Pijn vermindering
- groei en ontwikkeling
- herstel
- Gezondheid
- leven, zo goed mogelijk voor p.
- palliateive zorg
- zelfmanagment voor p.
- ICF, biopsychosociaal
model.
- Aandoening (dementie)
- Functies en anatomische eigenschappen
(stoornis denken, verandering
eigenschap hersenen)
- Activiteit (geen
boodschappen kunnen
doen en koken
- Externe factoren
(woont in een
verzorgingstehuis)
- Persoonlijke
factoren
(vrouw, 83
jaar)
- Participatie (niet
samen met anderen
een huishouding
voeren
- Verpleegkundig
proces
- Fase 1 - Anamnese
- Stap 1 - Gegevens verzamelen
- Stap 2 - Gegevens verifiëren
- Navragen bij de patiënt, controleren metingen
- Stap 3 - Gegevens ordenen
- A. Classificaties en overzichten
- 1. NANDA-I - Verpleegkundige diagnosen
- 2. NIC - Verpleegkundige interventies
- 3. NOC - Verpleegkundige uitkomstinterventies
- 5. OMAHA - Thuiszorg, 4 domeinen, 42 aandachtsgebieden
- WHC - ICF
- B. Modellen (Theoretisch raamwerk)
- 1. Functionele gezondheidspatronen van Gordon (gedragspatronen)
- 2. Zelfzorgmodel van Orem
- 3. Adaptatiemodel van Roy
- - psychosomatische adaptatie
- - fysiologische adaptatie
- - zelfbeeld
adaptatie
- rolbeheersing adaptatie
- onderlinge afhankelijkheid adaptatie
- 5. NANDA-I Taxonomie
- Anamnese en diagnose classificatie
- gegevens en diagnose in 13 domeinen
- Stap 4. Gegevens vastleggen
- 1. Zorgvuldig
- 2. Bondig
- 3. Eenduidig
- 4.
Objectief
- 5. Concreet
- 6. Duidleijk
- 7. Herleidbaar (wie
geschreven)
- Initiële anamnese
(gegevensbestand)
- Verpleegkundige
achtergrond - Gesprek-
subjectieve gegevens
- -
achtergrond
- - persoonsgegevens
- ziektegeschiedenis
- huidig functioneren
- verwachtingen
- emotionele toestand
- Lichamelijk onderzoek -
onderzoeken/
observaties (objectieve
gegevens)
- beoordelen lichaamsgesteldheid
- vitale functies en andere metingen
- Vervolganamnese
(voortgang patiënt)
- Gesprekken
(subjectieve
gegevens)
- onderzoeken/observeren
(objectieve gegevens)
- 1. Thuiszorganamnese
- 2. Gezinsanamnese
- 3. Gemeenschapsnamnese
- Fase 1 - Anamnese --> Diagnose
- Fase 2. Diagnose --> planning van de resultaten
- Verlpleegkundige diagnose
- formuleren via de PES
- Probleem
- Etiologie: oorzaak
- Signs en symptoms
- Fase 3. Planning van de resultaten --> planning van de interventies
- Fase 4. Planning van de resultaten en planning van de interventies --> Uitvoering
- Fase 5. Uitvoering --> Evaluatie
- Kritisch denken binnen
het verpleegkundig
proces
- taalgebruik
- waarnemen
- feit/interpretatie
- vergelijken/classificeren
- oordelen/evalueren
- redeneren
- inductief redeneren
(Bottem-up)
- Theorie
- Generaliseren
- feiten/observatie
- voorspelling
- van casus naar theorie
- Deductief redeneren
(top-down)
- Theorie
- Voorspelling
- feiten/observaties
- terug naar theorie
- van theorie naar casus
- Evidence Based
Practice (EBP)
- STAP 0 - Kritisch kijken
naar eigen handelen
- STAP 1 - Formuleer
klinische relevante
vraag
- STAP 2 - Zoek
beschikbare bewijs
( literatuur)
- STAP 3 - Beoordeel
kwaliteit en
relevantie
- STAP 4 - pas toe in
patiëntenzorg
- STAP 5 - reflecteer en
evalueer
- Psychologie
- Ontwikkelingspsychologie
- Specialisme in de psychologie dat de
groei, verandering en consistentie
gedurende een hele leven bestudeert
- nature/nuture?
- Wat kan een baby?
- Prenatale periode
- ontwikkelingsperiode
voorafgaande aan de geboorte
- Zygote: bevruchte
eicel
- Embryo: het ongeboren kind
gedurende de eerste 8 weken na
conceptie
- Foetus: ongeboren kind in de periode tussen
embryonale stadium en de geboorte
- Prenatale gevaren
- Placenta: orgaan dat het embryo en de foetus scheidt van de moeder.
Placenta vormt barriére tussen de bloedbanen, maar laat voedingsstoffen
en afvalstoffen door
- Teratogeen: substantie uit de omgeving (virus, drugs) die schade kan
brengen aan het ongeboren kind
- FAS (Foetaal Alcohol Syndroom)
- Neonatale periode
- 1e maand na geboorte
- Sensomotorische vaardigheden
- alle 5 zintuigen werken
- gedragsmatige reflexten voor manipulatie van
de omgeving
- overlevingsmechanismen
- Sociale vaardigheden
- spiegelneuronen: zenuwcel die wordt geactivieerd als er een
handeling wordt uitgevoerd, maar ook als je iemand anders een
handeling ziet uitvoeren --> nadoen van anderen
- Imitatie: nadoen van anderen
- Synchroniciteit: nauwkeurige coördinatie van kijkrichting, stemgebruik
aanrakingen en glimlachen van een baby en moeder of een andere verzorger
- Aangeboren
reflex
- Houdingsreflex: met steun zitten
- Grijpreflex: vastklampen aan verzorger
- Zuigreflex: voor
voeding
- Loopreflex: voorbereiding lopen
- Aangeboren neiging ontwijken onaangename stimuli
(harde geluiden, pijn, sterke geur en fel licht
- Infancy
- Verder bouwen op de neonatale blauwdruk
- Zuigelingentijd: de periode tussen het einde van de
neonatale periode en het moment dat het kind kan
praten (rond 18 mnd/2 jr)
- Neurale ontwikkeling
- Tussen neuronen die samen vuren worden verbindingen gevormd,
hoe vaker gebruikt hoe duurzamer
- Gevoelige periode: een periode waarin het organisme
bijzonder gevoelig is voor specifieke stimuli.
- Ontwikkeling van de hersenen. Synaptic pruning: proces waarbij ongebruikte
verbindingen in de hersenen verloren gaan en neuronen beschikbaar komen
voor toekomstige ontwikkeling
- Rijping: maturatie. Proces waarin het genetische programma in
de loop van de tijd tot uiting komt. Biologische ontplooiing
- Genetic leash: de term van Edward Wilson voor de beperkingen die erfelijke factoren opleggen aan de ontwikkeling
- Contactsteun
- Stimulatie en steun die wordt verkregen door
fysieke aanraking van een verzorger
- Endorfinen
- Hechting
- Langdurig sociaal-emotionele relatie tussen het
kind en een ouder of andere vaste verzorger
- Inprenting: primitieve vorm van leren waarbij sommige
jonge dieren zich hechten aan het eerste wat ze zien
- Hechtingsstijlen
- Veilige hechting:
- Hechtingsstijl van kinderen die - in tegenstelling tot kinderen die onveilig gehecht zijn- ontspannen en op hun
gemak zijn bij hun verzorgers en die verdraagzaam zijn tegenover vreemden en nieuwe ervaringen
- Verlatingsangst: een veelvoorkomend patroon van angst dat wordt
waargenomen bij jonge kinderen die van hun verzorgers worden
gescheiden. (tussen 6-30 maanden is dit gezond!)
- Onveilige hechting
- Angstig-ambivalente hechting: een kind wil contact met de verzorger, extreme blijk
van verdriet toont wanneer het wordt gescheiden van de verzorger en moeilijk
troostbaar is na hereniging
- Angstig -vermijdende hechting: een kind toont geen interesse in contact met de
verzorger en geen blijk van verdriet wanneer het van de verzorger wordt
gescheiden, noch wanneer het wordt herenigd.
- Psychosociale ontwikkeling
- Volgens Erikson wodt de psychosociale ontwikkeling gekenmerkt door 8
opeenvolgende statia waarin een individu verschillende
ontwikkelingsperoblemen ervaart en waarin hij zijn doelen en sociale
relaties heroverweegt
- Vertrouwen: het belangrijkste ontwikkelingsdoel tijdens de eerste
18 maanden van het leven. Volgens Eriksons theorie moet het kind
kiezen tussen het wel/niet vertrouwen van anderen
- Eriksons Psychosociale stadia
- Kind - vaardigheden
- Taal
- Taalverwervingssysteem: Biologische georganiseerde
hersenstructuur die enkele elementaire grammaticale regels
bevat waardoor het leren van taal gemakkelijker zou verlopen
- aangeboren programma afwerking ('software' in de hersenen')
- Brabbelstadium
- periode in het eerste levensjaar waarin een zuigeling
een groot aantal verschillende geluiden produceert
- 1 jaar, 1-woordfase
- 2 jaar, 2-woordfase
- Grammatica
- Door grammatica wordt woordenschat in taal omgezet. De regels
van een taal die bepalen hoe met woorden morfemen en syntaxis
een begrijpelijke zit moet worden gevormd.
- Telegramspraak: korte, eenvoudige zinnen,
typerend voor jonge kinderen die
meervoudsvormen, werkwoordstijden en
lidwoorden weglaten. net als in een telegram
- Morfeem: Elke kleinste nog betekenisvolle
eenheid binnen een woord. Sommige morfemen
zijn hele woorden, andere zijn grammaticale
onderdelen die de betekenis van een woord
veranderen (handelde, Marjan's...)
- Andere taalvaardigheden
- sociale communicatieregels
- non-verbale communicatie
- Abstracte termen voor innerlijke
ervaringen: verdrietig, doen alsof, raden,
hopen
- Cognitieve ontwikkeling
- Theorie van de gefaseerde ontwikkeling: Piaget
- duidt fases aan in de cognitieve ontwikkeling en
belangrijke veranderingen in denkprocessen
benadrukt
- 3 ideeën van Piaget
- Schema's
- mentale structuur of programma
dat de ontwikkeling van het kind
aanstuurt
- Bij een zuigeling: voeding/eten
- Assimilatie
- mentaal proces dat de nieuwe
informatie in bestaande schema's
aanpast
- de zuigeling zal beginnen te zuigen aan een
fles waarop hij of zij aan de borst zoog
- Accommodatie
- mentaal proces dat bestaande schema's
aanpast om nieuwe informatie beter te
kunnen opnemen
- kind zal ontdekken dat de nieuwe situatie
toch anders benaderd dient te worden.
Overgang van fles naar kopje is nog een
sterkere accommodatie
- Piagets stadia van cognitieve ontwikkeling, 4 stadia
- 0-2 jaar Sensomotorische stadium
- 1e stadium - het kind is sterk afhankelijk van zijn aangeboren
motorische responsen op stimulie. Het kind ontdekt de wereld via de
zintuigen en motorische handelingen
- Sensomotorische intelligentie
- mentaal vermogen dat zichtbaar wordt in de
eerste schema's die een kind gebruikt. deze
schema's bestaan voornamelijk uit motorische
responsen op stimulie.
- Kenmerken
- Objectpermanentie
- het besef dat een object onafhankelijk van eigen handelingen of
aandacht bestaat. Voorwerp blijft bestaan, ook al zie je het niet meer.
- mentale representatie: vermogen om innerlijke beelden te
voren van objecten en gebeurtenissen ontwikkeld
- Doelgericht gedrag
- kinderen ontwikkelen het vermogen om een enkel doel voor ogen te
nemen en dat na te streven. lepel laten vallen van tafel voor dat leuke
geluid en dat blijven herhalen
- Theory of mind
- Is pas later ontdekt: besef dat anderen opvattingen, verlangens en emoties
kunnen hebben die verschillen van die van jezelf. Babies kunnen onderscheid
maken in een behulpzaam figuur en schadelijk figuur. kiezen behulpzame figuur
als speelgoed.
- 2-6 jaar Preoperationele stadium
- Het 2e stadium - wordt gekenmerkt door een goed ontwikkelde
mentale representatie van het gebruik van taal
- Kenmerken
- Egocentrisme
- op zichzelf gericht zijn, zichc niet kunnen
voorstellen dat een ander standpunt mogelijk is
dat het eigen. (bellen aan de telefoon en knikken,
niet wetende dat de ander dat niet ziet)
- animistisch denken
- preoperationele manier van denken waarbij het kind
aanneemt dat objecten een leven hebben en mentale
processen kennen. Thee drinken met poppen
- Centratie
- preoperationeel denkpatroon waarbij het kind zijn
aandacht op niet meer dan één factor tegelijk kan
richten. Persee uit een hoog, smal glas willen drinken,
omdat het ten onrechte aanneemt dat daar meer in kan.
Het concentreert zich alleen op de hoogte van het glas
- Irreversibiliteit
(onomkeerbaarheid)
- het onvermogen bij het preoperationele kind
om een serie van gebeurtenissen of mentale
stappen door te denken en vervolgens het
verloop mentaal terug te draaien.
- 6-11 jaar Concreet-operationele stadium
- 3e sadium - het kind begrijpt het principe van conservatie,
maar is nog niet in staat tot abstract denken
- kenmerken
- Conservatie
- besef dat fysieke eigenschappen van een object of
substantie niet veranderen als het uiterlijk van het object
veranderd maar niets wordt toegevoegd of weggehaald
- Logische operatie
- oplossen van problemen door beelden in gedachten te
manipuleren. magisch denken wordt minder.
- Vanaf 11 jaar - Formeel-operationeel
- 4e stadium - het kind leert abstract te denken
- kenmerken
- abstract denken
- tieners en volwassenen in deze fase
ontwikkelen het vermogen tot abstract
redeneren en hypothetisch denken
- metafoor van de golf
- tegenwoordig zijn we er meer van
overtuigt dat de cognitieve ontwikkeling
meer gaat als een 'golf' ipv abrupt
gefaseerd
- proces waarbij de manier van denken in
de loop der tijd verandert
- Sociaal en emotionele ontwikkeling
- socialisatie
- levenslange ontwikkeling van gedragspatronen, waarden, normen,
vaardigheden, houdingen en motieven die vervolgens de eigen
gemeenschap gewenst zijn
- 4 opvoedingsstijlen en hun effecten
- autoritatieve opvoeding
- verzorgers zijn warm, oplettend en gevoelig
voor de behoeften en interesses van het kind
- ouders stellen redelijke eisen aan het
volwassenheidsniveau en leggen
regels uit en versterken deze
- ouders staan kind toe beslissingen te
nemen wanneer het daaraan toe is,
luisteren naar standpunt van het kind
- hebben zelfvertrouwen, zelfstandig en enthousiast
- verwend maar niet verpest
- autoritaire opvoeding
- ouders of andere verzorgers zijn koud en
afwijzend, halen het kind vaak naar beneden
- ouders zijn veeleisend, kunnen dwang gebruikten
door te schreeuwen, commanderen en
bekritiseren en vertrouwen op straffen
- ouders nemen de meeste beslissingen voor het kind,
luisteren zelden naar het standpunt van het kind
- nervositeit en onzekerheid, soms
zelfs asociaal gedrag
- permissieve opvoedingsstijl
- ouders zijn warm, maar lopen het
risico het kind te verwennen
- ouders stellen weinig tot geen eisen aan het
kind, vaak vanuit misplaatste zorg voor de
eigenwaarde van het kind
- ouders staan kinderen toe zelf
beslissingen te nemen voor het daaraan
toe is
- minder volwassen, impulsiever,
afhankelijker en veeleisender
- onverschillige opvoedingsstijl
- ouders zijn emotioneel verwijderd,
teruggetrokken en onoplettend
- ouders stellen weinig tot geen eisen aan het
kind; interesse of verwachtingen voor het kind
ontbreken
- ouders zijn onverschillig tegenover
beslissingen en standpunten van het kind
- Ontwikkeling Adolescent
- Adolescentie: in industriële landen: ontwikkelingsperiode
die begint met de puberteit (seksuele rijping) en eindigt bij
aanvang van volwassenheid
- Overgangsritueel
- ritueel dat de overgang tussen
ontwikkelingsstadia markeert, vooral die
tussen kindertijd en volwassenheid
- lichamelijke rijping
- menarche
- eerste menstruatie
- lichaamsbeeld:
- perceptie van en
gevoelens over eigen
verschijning
- seksualiteit
- seksuele oriëntatie
- de richting van iemands
seksuele belangstelling
- cognitieve ontwikkeling
- rationele frontaalkwab is nog niet voldoende
ontwikkeld. daardoor veel informatieverwerking
via de amydala. reacties zijn emotioneler
- synaptic pruning
- synaptisch snoeiproces
- wanneer dit uit de hand loopt ontstaan
stoornissen, zoals schizofrenie
- laatste fase van piaget
- formeel-operationeel stadium
- sociale psychologie
- tak van de psychologie die zich verdiept in de invloed
van sociale variabelen en cognities op individueel
gedrag en sociale interacties
- sociale context
- de combinatie van mensen, activiteiten en interacties
tussen mensen, omstandigheden waarin gedrag
plaatsvindt en verwachtingen/sociale normen die
bepalen hoe het gedrag er in zo'n situatie moet uitzien
- Hoe beïnvloed de sociale situatie ons gedrag
- Situationisme
- het idee dat ons gedrag evenveel/meer
bepaald wordt door omgevingsfactoren
dan door persoonlijkheidskenmerken in
tegenstelling tot dispositionalisme (leggen
nadruk op innerlijke eigenschappen)
- sociale rol
- gedefinieerd gedragspatroon dat
mensen in een bepaalde situatie of
groep dienen te vertonen
- sociale norm
- de attitudes en
gedragingen die een groep
passend vindt voor zijn
eigen leden
- conformisme
- kameleoneffect: de neiging anderen
na te bootsen, zodat je niet opvalt in
uiteenlopende omgevingen
- Asch-effect
- vorm van conformisme bij
een groepsmeerderheid
het oordeel van een
individu beïnvloed
- omstandigheden die conformisme bevorderen
- unanimiteit van de meerderheid
- omvang van de groep
- openbaarheid
- ambiguïteit: dubbelzinnigheid, onduidelijkheid
- samenstelling van de meerderheid
- gevoel van eigenwaarde
- macht van een bondgenoot
- onafhankelijken
- autokinetisch effect
- perceptuele illusie waarbij men
beweging waarneet van een
stilstaande lichtstip in een
volkomen donkere kamer. dit
effect is gebruikt door Muzafer
Sherif om de vorming van
autokinetische groepsnormen te
bestuderen
- sociale neurowetenschappen
- nieuw onderzoeksgebied dat
gebruikmaakt van methoden uit
hersenonderzoek om
verschillende typen in sociaal
gedrag te onderzoeken
- groepsdenken: de term voor de
gebrekkige oordelen en slechte
beslissingen die door groepsleden
worden genomen en die in te sterke
mate door veronderstelde
groepsconsensus of door het
standpunt van de leider worden
beïnvloed
- Cohesie: term die refereert
aan solidariteit, loyaliteit en
een groepsgevoel
- Heroïse rebellie
- held: iemand die een ander in
nood helpt of die een
onrechtvaardig/corrupt systeem
bevecht, zonder zich erom te
bekommeren of hij zal worden
beloond of dat het afwijkende
gedrag mogelijk negatieve
consequenties voor hem zal
hebben
- klokkenluider
- Milgram onderzocht in
experimenten de
gehoorzaamheid
- gewone mensen kunnen tot kwaad worden verleid door:
- 1. mensen doordringen van een ideologie die
bepaalde acties rechtvaardigt
- 2. mensen eerst een schadelijke handeling laten verrichten
en geleidelijk aanzetten tot steeds schadelijker gedrag
- 3. een leider zich in het begin meelevend laten
gedragen, maar steeds dictatorialer laten optreden
- 4. de handelende figuren en hun handelingen van een
nieuw etiket voorzien om de ideologie te legitimeren
- 5. mensen sociale voorbeelden van volgzaamheid geven
- 6. toestaan dat een afwijkende mening verbaal wordt
geuit, maar alleen als mensen bevelen blijven opvolgen
- 7. Dehumanisme van het slachtoffer stimuleren
- 8. Verantwoordelijkheid spreiden
- 9. het moeilijk maken zich aan de situatie te onttrekken
- omstandereffect
- Hoe groter het aantal
omstanders dat getuige is van
een noodgeval, hoe kleiner de
kans dat één van het het
slachtoffer helpt
- wat beïnvloed ons oordeel over anderen
- ons oordeel over anderen berust niet alleen o gedrag, maar ook
op onze interpretatie van hun handelingen binnen een sociale
context
- interpersoonlijke aantrekkingskracht
- Beloningstheorie van aantrekkingskracht
- onderdeel van de theorie over
sociaal leren, de mensen die we
het aardigst vinden, zin de
mensen die ons een maximale
beloning geven tegen minimale
kosten
- Nabijheid
- de notie dat mensen vooral
vriendschap zullen sluiten
met anderen in hun nabije
omgeving, met wie ze het
meeste contact hebben
- principe van gelijkheid
- de notie dat mensen zich
aangetrokken voelen tot
degenen die het meeste op
henzelf lijken
- openheid
- het delen van persoonlijke
informatie en gevoelens
met de ander als deel van
het proces waarbij
vertrouwen wordt
ontwikkeld
- fysieke aantrekkelijkheid
- cliënten , kinderen wel/niet
aantrekkelijk
- uitzonderingen op beloningstheorie
van aantrekkingskracht
- matching hypothese: de
hypthese die stelt dat de
meeste mensen vrienden en
partners vinden die even
aantrekkelijk worden
bevonden als zijzelf
- theorie over de verwachte
waarde: theorie uit de sociale
psychologie die stelt dat
mensen een beslissing nemen
over het wel/niet nastreven
van een vriendschap door de
potentiële waarde van de
vriendschap tegenover de
verwachtingen over de kans
van slagen.
- cognitieve dissonantie
- een toestand waarin mensen
tegenstrijdige cognities ervaren,
met name als hun bewuste gedrag
in strijd is met hun overtuigingen
- het doormaken van een ontgroening, bij de
vereniging blijven ondanks het kut gedrag.
rationeel rechtvaardigen van wat er gebeurd
- aangetrokken voelen tot diegenen
voor wie ze bereid zijn te leiden
- driedimensionale theorie over liefde
- theorie die verschillende soorten liefde
beschrijft aan de hand van 3
componenten:
- passie (erotische aantrekking)
- intimiteit: (gevoelens en vertrouwelijkheden)
- toewijding: (het vaste voornemen om
de relatie op de 1e plaats te zetten)
- Cognitieve attributies maken
- We zijn geneigd om acties en de pech/succes van
andere toe te schrijven aan iemands persoonlijkheid
en niet aan de situationele factoren. (daklozen zijn lui)
- Fundamentele attributiefout: de neiging om bij het
interpreteren van gedrag van anderen enerzijds
overmatige nadruk te leggen op persoonlijke
karaktertrekken terwijl anderzijds de situationele
invloeden worden geminimaliseerd
- Self-serving bias: attributie waarbij
men succes toeschrijft aan factoren en
verantwoordelijkheid voor falen
afwijst
- Wanneer je toets
goed gaat: ik ben
gewoon goed in
meerkeuzevragen.
Terwijl als iets niet
goed gaat ligt het
aan de
omstandigheden
- Vooroordeel en discriminatie
- vooroordeel: negatieve houding
tegenover een individu vanwege
haar lidmaatschap van een bepaalde
groep
- discriminatie: negatieve actie ten
opzichte van een individu vanwege zijn
of haar lidmaatschap van een bepaalde
groep
- oorzaken:
- sociale ongelijkheid en sociale afstand
- economische competitieve situaties
- zondebok aanwijzen (onschuldig
persoon of groep de schuld geven
van je eigen problemen. (joden in
WOII)
- conformisme aan sociale normen (alle
secretaresses zijn vrouw, mannen zijn
leidinggevenden, enz.)
- Stereotypering in de media
- Dehumanisering: bepaalde mensen of groepen
worden als minder menselijk beschouwd.
- systemen beïnvloeden gedrag
- macht van het systeem: Top-down
invloed die situaties creëert en in stand
houdt, die vervolgens van invloed zijn op
het gedrag van individuen
- systemen geven vorm aan situaties, wat het gedrag beïnvloed.
- film over de gevangenis: stanford prison experiment
- situaties worden gecreëerd door systemen
- systemen bieden institutionele
ondersteuning, autoriteit en
middelen waardoor situaties
kunnen ontstaan
- de meeste systemen zijn niet transparant
- kritisch denken blijft noodzakelijk
- Psychosociale
ontwikkeling 0-23 jaar
- Welke invloeden resulteren in
unieke gedragspatronen en
consistentie van de
persoonlijkheid?
- Waarom? --> Theorie voor het verklaren
van ongewoon gedrag en excentrieke
mensen
- 4 Theorieën persoonlijkheidsontwikkeling
- 1. Dispositionele
theorieën (karakter
en temprament
staan centraal)
- Griekse arts Hippocrates :
4 humores
(lichaamssappen)
- Verklaren tempramenten (disposities)
- Theorie van de blijvende kenmerken
(consistente persoonlijkheid)
- De 5 factorentheorie (de 5 grote
karaktertrekken)/the Big 5
- Dimensies
- Open-nieuwsgierig v.s. gesloten en ongeïnteresseerd
- Betrouwbaar-georganiseerd v.s. onbetrouwbaar-chaotisch
- Dominant-extravert v.s. ondergeschikt-introvert
- Warm-vertrouwend v.s. koel-achterdochtig
- Gelijkmatig-zelfverzekerd v.s. nerveus-temperamentvol
- OCEAAN
- persoonlijkheidstesten, betrouwbaar (vrij
van invloed en toeval, herhaalbaar) en
grote validiteit (meten wat ze moeten
meten)
- MMPI2 (Minnesota Multiphasci Personality Inventory)
- NEO-PI
- Temperament, karaktertrek en type
- Karakter: meerdimensionale structuur, berust op karakter, maar
ontwikkeld door ervaringen, psychologische processen
- Temperament: emotionele eigenschappen
en snelheid/intensiteit emotionele reactie
- HARDWARE
- SOFTWARE
- 3 Procestheorieën
- 1. Psychodynamische
theorieën
- Humanistische theorieën
- Sociaal-cognitieve
theorieën
- Rekening houden met sociaal leren, bij
het verklaren van gedrag vanuit de
persoonlijkheid
- Theorie van Bandura: observationeel leren:
- Theorie van Rotter: theorie over motivatie
- Locus of control
- Interne of externe
motivatie?
- Cognitief leren waarbij nieuwe reacties
worden verworven nadat het gedrag van
anderen en de gevolgen van dit gedrag zijn
waargenomen.
- Rolmodel
- Persoonlijkheid is een repertoire van
aangeleerd gedrag
- Wederzijds (reciproque)
determinisme:
- het precos waarbij de cognities, het gedrag en de
omgeving van een individue elkaar beïnvloeden.
- Critici: teveel nadruk op cognitie ipv emotie.
- Tegenargument: verklaart een beperkt
aantal, maar belangrijke aspecten van
de persoonlijkheid
- Komen voort
uit de
experimentele
psychologie
- Streven naar
verklaring voor
interne
processen en
sociale
interactie
- Legt accent op menselijke groei en
potentieel/geestelijke gezondheid
- Benadrukken functioneren
van individu in het heden
(ipv inlvoeden uit het
verleden)
- Maslov: piramide van 5 basisbehoeften,
deze moeten voldoende zijn.
- Zelfactualiserende persoonlijkheid:
gezond individu van wie de
basisbehoeften vervuld zijn en
daardoor de vrijheid heeft om zijn
interesse in 'hogere idealen' te
ontwikkelen (wetenschap,
rechtvaardigheid)
- Rogers: volledig functionerend persoon: persoon heeft een positief
zelfbeeld dat consistent (congruent) is met de realiteit. (negatieve
invloeden, zoals verlies baan, kunnen tot incongruentie leiden.
- Fenomenaal veld: onze
psychologische realiteit bestaat
uit percepties en gevoelens: voor
de één is een wiskunde cijfer 6
geweldig, voor de ander is dat
laag
- Positieve psychologie: nieuwe humanisme? Stroming
in de psychologie die zich concentreert op de
wenselijke aspecten van het functioneren van de
mens in plaats van op de psychopathologie.
- Meer theoretisch onderbouwd
- Richt zich op geluk, optimisme, sociale steun en gezondheid
- critici vonden het teveel
op het 'zelf' gericht
- Dit was nieuw!
- Een groep theorieën
waarvan Freud de
grondlegger was
- Gericht op:
- Motivatie (met
name vanuit
onderbewuste)
- Invloed van vroege
jeugd op geestelijke
gezondheid
- Persoonlijkheidsstructuur
- ID -
Primitieve,onderbewuste
gedeelte van het brein
- Superego- gedeelte van de
persoonlijkheid dat onze normen en
waarden bevat, aangeleerd gedrag
- Ego - het bewuste, rationele deel, dat belast
is met het handhaven van vrede tussen
superego en het id
- Psychoseksuele fase
- Opeenvolgende instinctieve patronen,
waarbij genot wordt geassocieerd met
stimulatie van verschillende delen van
het lichaam in verschillende perioden
- Freud: Oedipuscomplex: jongens
worden onbewust aangetrokken tot
moeder en identificeren met vader
- Carl Jung: Elektracompex: competitie
van meisje met haar moeder voor
liefde met vader.
- Ego afweermechanisme
- Vorbewust niveau
(net onder het
oppervlak van het
bewuste)
- Onbewuste psychische
strategie om ervaring
van een conflicten
tussen impulsen te
onderdrukken of angst
te verzachten.
- Onbewust
- Verdringing,
onacceptabele
gedachten en
gevoelens
verdrijven uit
het bewustzijn
en geheugen
- Ontkenning - vaak bij verslaving
- Rationalisme, sociaal acceptabel/ 'goedpraten' praten van gedrag
- Verschuiving - woede afreageren op een ander
- Regressie: gedrag uit eerdere ontwikkelingsfase/kinderlijk gedrag
- Sublimatie - excessief hard werken ipv bijv seksuele relatie
- Projectie - eigen begeerten en angsten niet zelf ervaren
- projectieve testen
- Rorschachtest: respondenten beschrijven wat ze zien in tien vlekken
- TAT - Thermatische Apperceptietest: respondenten moeten
verhaaltjes verzinnen bij ambigue afbeeldingen
- Neofreudiaan: 'nieuwe freudiaan' afstand
genomen van Freud, maar
psychodynamisch aspect blijft. Motivatie
is de bron van energie voor
persoonlijkheid
- Carl Jung
- Uitbreiding onderbewuste
- Persoonlijk onderbewuste = ID
- Collectief onderbewuste = aanvulling op ID,
instinctieve 'herinneringen', - bevat
archetypen: bijv. de magiër
- Archetype: eeuwenoud
herinneringsbeeld in het collectief
onderbewuste. worden overal ter
wereld gebruikt in kunst, verhalen en
literatuur
- Tegengestelde neigingen in de persoonlijkheid volgens Jung --> persoonlijkheidstype
- Bewust v.s. onbewust
- Extravert v.s. introvert
- Rationeel v.s.
irrationeel
- Denken v.s. voelen
- Intuïtie v.s. gewaarwording
- Goed v.s. slecht
- Mannelijk v.s. vrouwelijk
- Grondlegger psychoanalytisch en psychodynamische theorie
- Anderen begrijpen zonder theorie
- de niet psychologen -
- Impliciete persoonlijkheidstheorieën
- volkswijsheden
- aanname over de persoonlijkheid die
mensen hanteren om de ander
makkelijker te begrijpen
- Mindset
- Een reeks van vooronderstellingen,
attitudes en opinies, en een wijze van
denken van een individu of een groep
- Levensverhaal
- het 'verhaal'dat iemand
over zichzelf vertelt.
levensverhalen geven
iemand een gevoel van
continuïteit en samenhang
in de loop van de tijd
- Redemptive self:
- Een veelvoorkomend levensverhaal dat
door MCAdams bij volwassen
Amerikanen is aangetroffen. het
redemptive self bestaat onder meer uit
het gevoel te zijn geroepen om obstakels
te overwinnen bij pogingen om anderen
te helpen
- De persoonlijkheid van
mensen is uniek, maar toch
gemeenschappelijke patronen
- eigenschappen
- karakter
- genetisch
- biologisch
- cultuur
- ervaringen
- sociale factoren
- aanleg