Frage 1
Frage
gaan → ik [blank_start]ga[blank_end]
Frage 2
Frage
staan → [blank_start]sta[blank_end] jij?
Frage 3
Frage
doen → hij [blank_start]doet[blank_end]
Frage 4
Frage
zien → ik [blank_start]zie[blank_end]
Frage 5
Frage
studeren → u [blank_start]studeert[blank_end]
Frage 6
Frage
luisteren → wij [blank_start]luisteren[blank_end]
Frage 7
Frage
luisteren → Anna [blank_start]luistert[blank_end]
Frage 8
Frage
proberen → wie [blank_start]probeert[blank_end]
Frage 9
Frage
slapen → jij [blank_start]slaapt[blank_end]
Frage 10
Frage
slapen → ik [blank_start]slaap[blank_end]
Frage 11
Frage
hebben → ik [blank_start]heb[blank_end]
Frage 12
Frage
hebben → jij [blank_start]hebt[blank_end]
Frage 13
Frage
hebben → hij [blank_start]heeft[blank_end]
Frage 14
Frage
hebben → [blank_start]heb[blank_end] je?
Frage 15
Frage
hebben → het kind [blank_start]heeft[blank_end]
Frage 16
Frage
hebben → Annemarie [blank_start]heeft[blank_end]
Frage 17
Frage
hebben → wie [blank_start]heeft[blank_end]
Frage 18
Frage
hebben → jullie [blank_start]hebben[blank_end]
Frage 19
Frage
zijn → ik [blank_start]ben[blank_end]
Frage 20
Frage
zijn → hij [blank_start]is[blank_end]
Frage 21
Frage
zijn → u [blank_start]bent[blank_end]
Frage 22
Frage
zijn → [blank_start]ben[blank_end] je?
Frage 23
Frage
zeggen → ik [blank_start]zeg[blank_end]
Frage 24
Frage
doen → [blank_start]doet[blank_end] u?
Frage 25
Frage
winkelen → ik [blank_start]winkel[blank_end]
Frage 26
Frage
vragen → hij [blank_start]vraagt[blank_end]
Frage 27
Frage
sporten → u [blank_start]sport[blank_end]
Frage 28
Frage
leven → het [blank_start]leeft[blank_end]
Frage 29
Frage
blijven → [blank_start]blijf[blank_end] je?
Frage 30
Frage
moeten → het [blank_start]moet[blank_end]
Frage 31
Frage
respecteren → ik [blank_start]respecteer[blank_end]
Frage 32
Frage
nummeren → hij [blank_start]nummert[blank_end]
Frage 33
Frage
studeren → ik [blank_start]studeer[blank_end]
Frage 34
Frage
mikken → ik [blank_start]mik[blank_end]
Frage 35
Frage
waaien → het [blank_start]waait[blank_end]
Frage 36
Frage
studeren → [blank_start]studeert[blank_end] hij?
Frage 37
Frage
zitten → de katten [blank_start]zitten[blank_end]
Frage 38
Frage
slapen → de katten [blank_start]slapen[blank_end]
Frage 39
Frage
knuffelen → wij [blank_start]knuffelen[blank_end]
Frage 40
Frage
gaan → hij [blank_start]gaat[blank_end]
Frage 41
Frage
staan → u [blank_start]staat[blank_end]
Frage 42
Frage
doen → [blank_start]doe[blank_end] je?
Frage 43
Frage
zien → [blank_start]ziet[blank_end] u?
Frage 44
Frage
graven → [blank_start]graaf[blank_end] je?
Frage 45
Frage
sterven → ik [blank_start]sterf[blank_end]
Frage 46
Frage
kiezen → [blank_start]kiest[blank_end] u?