veranderen van ongunstig gedrag, wat de gezondheid
schaadt. Creëren van een bewuste verandering van kennis
attitude en gedrag. 1 op 1 of specifieke doelgroep.
faciliterende gezondheidsvoorlichting
vrijblijvende informatieverstrekking. Objectieve informatie.
Voordelen en nadelen worden gegeven. Beeldmateriaal, folder,
enz. Gedragsverandering is niet direct het doel, het gaat meer
om informeren.
Pijn vermindering
groei en ontwikkeling
herstel
Gezondheid
leven, zo goed mogelijk voor p.
palliateive zorg
zelfmanagment voor p.
ICF, biopsychosociaal
model.
Aandoening (dementie)
Functies en anatomische eigenschappen
(stoornis denken, verandering
eigenschap hersenen)
Activiteit (geen
boodschappen kunnen
doen en koken
Externe factoren
(woont in een
verzorgingstehuis)
Persoonlijke
factoren
(vrouw, 83
jaar)
Participatie (niet
samen met anderen
een huishouding
voeren
Fase 3. Planning van de resultaten --> planning van de interventies
Fase 4. Planning van de resultaten en planning van de interventies --> Uitvoering
Fase 5. Uitvoering --> Evaluatie
Kritisch denken binnen
het verpleegkundig
proces
taalgebruik
waarnemen
feit/interpretatie
vergelijken/classificeren
oordelen/evalueren
redeneren
inductief redeneren
(Bottem-up)
Theorie
Generaliseren
feiten/observatie
voorspelling
van casus naar theorie
Deductief redeneren
(top-down)
Theorie
Voorspelling
feiten/observaties
terug naar theorie
van theorie naar casus
Evidence Based
Practice (EBP)
STAP 0 - Kritisch kijken
naar eigen handelen
STAP 1 - Formuleer
klinische relevante
vraag
STAP 2 - Zoek
beschikbare bewijs
( literatuur)
STAP 3 - Beoordeel
kwaliteit en
relevantie
STAP 4 - pas toe in
patiëntenzorg
STAP 5 - reflecteer en
evalueer
Psychologie
Ontwikkelingspsychologie
Specialisme in de psychologie dat de
groei, verandering en consistentie
gedurende een hele leven bestudeert
nature/nuture?
Wat kan een baby?
Prenatale periode
ontwikkelingsperiode
voorafgaande aan de geboorte
Zygote: bevruchte
eicel
Embryo: het ongeboren kind
gedurende de eerste 8 weken na
conceptie
Foetus: ongeboren kind in de periode tussen
embryonale stadium en de geboorte
Prenatale gevaren
Placenta: orgaan dat het embryo en de foetus scheidt van de moeder.
Placenta vormt barriére tussen de bloedbanen, maar laat voedingsstoffen
en afvalstoffen door
Teratogeen: substantie uit de omgeving (virus, drugs) die schade kan
brengen aan het ongeboren kind
FAS (Foetaal Alcohol Syndroom)
Neonatale periode
1e maand na geboorte
Sensomotorische vaardigheden
alle 5 zintuigen werken
gedragsmatige reflexten voor manipulatie van
de omgeving
overlevingsmechanismen
Sociale vaardigheden
spiegelneuronen: zenuwcel die wordt geactivieerd als er een
handeling wordt uitgevoerd, maar ook als je iemand anders een
handeling ziet uitvoeren --> nadoen van anderen
Imitatie: nadoen van anderen
Synchroniciteit: nauwkeurige coördinatie van kijkrichting, stemgebruik
aanrakingen en glimlachen van een baby en moeder of een andere verzorger
Aangeboren
reflex
Houdingsreflex: met steun zitten
Grijpreflex: vastklampen aan verzorger
Zuigreflex: voor
voeding
Loopreflex: voorbereiding lopen
Aangeboren neiging ontwijken onaangename stimuli
(harde geluiden, pijn, sterke geur en fel licht
Infancy
Verder bouwen op de neonatale blauwdruk
Zuigelingentijd: de periode tussen het einde van de
neonatale periode en het moment dat het kind kan
praten (rond 18 mnd/2 jr)
Neurale ontwikkeling
Tussen neuronen die samen vuren worden verbindingen gevormd,
hoe vaker gebruikt hoe duurzamer
Gevoelige periode: een periode waarin het organisme
bijzonder gevoelig is voor specifieke stimuli.
Ontwikkeling van de hersenen. Synaptic pruning: proces waarbij ongebruikte
verbindingen in de hersenen verloren gaan en neuronen beschikbaar komen
voor toekomstige ontwikkeling
Rijping: maturatie. Proces waarin het genetische programma in
de loop van de tijd tot uiting komt. Biologische ontplooiing
Genetic leash: de term van Edward Wilson voor de beperkingen die erfelijke factoren opleggen aan de ontwikkeling
Contactsteun
Stimulatie en steun die wordt verkregen door
fysieke aanraking van een verzorger
Endorfinen
Hechting
Langdurig sociaal-emotionele relatie tussen het
kind en een ouder of andere vaste verzorger
Inprenting: primitieve vorm van leren waarbij sommige
jonge dieren zich hechten aan het eerste wat ze zien
Hechtingsstijlen
Veilige hechting:
Hechtingsstijl van kinderen die - in tegenstelling tot kinderen die onveilig gehecht zijn- ontspannen en op hun
gemak zijn bij hun verzorgers en die verdraagzaam zijn tegenover vreemden en nieuwe ervaringen
Verlatingsangst: een veelvoorkomend patroon van angst dat wordt
waargenomen bij jonge kinderen die van hun verzorgers worden
gescheiden. (tussen 6-30 maanden is dit gezond!)
Onveilige hechting
Angstig-ambivalente hechting: een kind wil contact met de verzorger, extreme blijk
van verdriet toont wanneer het wordt gescheiden van de verzorger en moeilijk
troostbaar is na hereniging
Angstig -vermijdende hechting: een kind toont geen interesse in contact met de
verzorger en geen blijk van verdriet wanneer het van de verzorger wordt
gescheiden, noch wanneer het wordt herenigd.
Psychosociale ontwikkeling
Volgens Erikson wodt de psychosociale ontwikkeling gekenmerkt door 8
opeenvolgende statia waarin een individu verschillende
ontwikkelingsperoblemen ervaart en waarin hij zijn doelen en sociale
relaties heroverweegt
Vertrouwen: het belangrijkste ontwikkelingsdoel tijdens de eerste
18 maanden van het leven. Volgens Eriksons theorie moet het kind
kiezen tussen het wel/niet vertrouwen van anderen
Eriksons Psychosociale stadia
Kind - vaardigheden
Taal
Taalverwervingssysteem: Biologische georganiseerde
hersenstructuur die enkele elementaire grammaticale regels
bevat waardoor het leren van taal gemakkelijker zou verlopen
aangeboren programma afwerking ('software' in de hersenen')
Brabbelstadium
periode in het eerste levensjaar waarin een zuigeling
een groot aantal verschillende geluiden produceert
1 jaar, 1-woordfase
2 jaar, 2-woordfase
Grammatica
Door grammatica wordt woordenschat in taal omgezet. De regels
van een taal die bepalen hoe met woorden morfemen en syntaxis
een begrijpelijke zit moet worden gevormd.
Telegramspraak: korte, eenvoudige zinnen,
typerend voor jonge kinderen die
meervoudsvormen, werkwoordstijden en
lidwoorden weglaten. net als in een telegram
Morfeem: Elke kleinste nog betekenisvolle
eenheid binnen een woord. Sommige morfemen
zijn hele woorden, andere zijn grammaticale
onderdelen die de betekenis van een woord
veranderen (handelde, Marjan's...)
Andere taalvaardigheden
sociale communicatieregels
non-verbale communicatie
Abstracte termen voor innerlijke
ervaringen: verdrietig, doen alsof, raden,
hopen
Cognitieve ontwikkeling
Theorie van de gefaseerde ontwikkeling: Piaget
duidt fases aan in de cognitieve ontwikkeling en
belangrijke veranderingen in denkprocessen
benadrukt
3 ideeën van Piaget
Schema's
mentale structuur of programma
dat de ontwikkeling van het kind
aanstuurt
Bij een zuigeling: voeding/eten
Assimilatie
mentaal proces dat de nieuwe
informatie in bestaande schema's
aanpast
de zuigeling zal beginnen te zuigen aan een
fles waarop hij of zij aan de borst zoog
Accommodatie
mentaal proces dat bestaande schema's
aanpast om nieuwe informatie beter te
kunnen opnemen
kind zal ontdekken dat de nieuwe situatie
toch anders benaderd dient te worden.
Overgang van fles naar kopje is nog een
sterkere accommodatie
Piagets stadia van cognitieve ontwikkeling, 4 stadia
0-2 jaar Sensomotorische stadium
1e stadium - het kind is sterk afhankelijk van zijn aangeboren
motorische responsen op stimulie. Het kind ontdekt de wereld via de
zintuigen en motorische handelingen
Sensomotorische intelligentie
mentaal vermogen dat zichtbaar wordt in de
eerste schema's die een kind gebruikt. deze
schema's bestaan voornamelijk uit motorische
responsen op stimulie.
Kenmerken
Objectpermanentie
het besef dat een object onafhankelijk van eigen handelingen of
aandacht bestaat. Voorwerp blijft bestaan, ook al zie je het niet meer.
mentale representatie: vermogen om innerlijke beelden te
voren van objecten en gebeurtenissen ontwikkeld
Doelgericht gedrag
kinderen ontwikkelen het vermogen om een enkel doel voor ogen te
nemen en dat na te streven. lepel laten vallen van tafel voor dat leuke
geluid en dat blijven herhalen
Theory of mind
Is pas later ontdekt: besef dat anderen opvattingen, verlangens en emoties
kunnen hebben die verschillen van die van jezelf. Babies kunnen onderscheid
maken in een behulpzaam figuur en schadelijk figuur. kiezen behulpzame figuur
als speelgoed.
2-6 jaar Preoperationele stadium
Het 2e stadium - wordt gekenmerkt door een goed ontwikkelde
mentale representatie van het gebruik van taal
Kenmerken
Egocentrisme
op zichzelf gericht zijn, zichc niet kunnen
voorstellen dat een ander standpunt mogelijk is
dat het eigen. (bellen aan de telefoon en knikken,
niet wetende dat de ander dat niet ziet)
animistisch denken
preoperationele manier van denken waarbij het kind
aanneemt dat objecten een leven hebben en mentale
processen kennen. Thee drinken met poppen
Centratie
preoperationeel denkpatroon waarbij het kind zijn
aandacht op niet meer dan één factor tegelijk kan
richten. Persee uit een hoog, smal glas willen drinken,
omdat het ten onrechte aanneemt dat daar meer in kan.
Het concentreert zich alleen op de hoogte van het glas
Irreversibiliteit
(onomkeerbaarheid)
het onvermogen bij het preoperationele kind
om een serie van gebeurtenissen of mentale
stappen door te denken en vervolgens het
verloop mentaal terug te draaien.
6-11 jaar Concreet-operationele stadium
3e sadium - het kind begrijpt het principe van conservatie,
maar is nog niet in staat tot abstract denken
kenmerken
Conservatie
besef dat fysieke eigenschappen van een object of
substantie niet veranderen als het uiterlijk van het object
veranderd maar niets wordt toegevoegd of weggehaald
Logische operatie
oplossen van problemen door beelden in gedachten te
manipuleren. magisch denken wordt minder.
Vanaf 11 jaar - Formeel-operationeel
4e stadium - het kind leert abstract te denken
kenmerken
abstract denken
tieners en volwassenen in deze fase
ontwikkelen het vermogen tot abstract
redeneren en hypothetisch denken
metafoor van de golf
tegenwoordig zijn we er meer van
overtuigt dat de cognitieve ontwikkeling
meer gaat als een 'golf' ipv abrupt
gefaseerd
proces waarbij de manier van denken in
de loop der tijd verandert
Sociaal en emotionele ontwikkeling
socialisatie
levenslange ontwikkeling van gedragspatronen, waarden, normen,
vaardigheden, houdingen en motieven die vervolgens de eigen
gemeenschap gewenst zijn
4 opvoedingsstijlen en hun effecten
autoritatieve opvoeding
verzorgers zijn warm, oplettend en gevoelig
voor de behoeften en interesses van het kind
ouders stellen redelijke eisen aan het
volwassenheidsniveau en leggen
regels uit en versterken deze
ouders staan kind toe beslissingen te
nemen wanneer het daaraan toe is,
luisteren naar standpunt van het kind
hebben zelfvertrouwen, zelfstandig en enthousiast
verwend maar niet verpest
autoritaire opvoeding
ouders of andere verzorgers zijn koud en
afwijzend, halen het kind vaak naar beneden
ouders zijn veeleisend, kunnen dwang gebruikten
door te schreeuwen, commanderen en
bekritiseren en vertrouwen op straffen
ouders nemen de meeste beslissingen voor het kind,
luisteren zelden naar het standpunt van het kind
nervositeit en onzekerheid, soms
zelfs asociaal gedrag
permissieve opvoedingsstijl
ouders zijn warm, maar lopen het
risico het kind te verwennen
ouders stellen weinig tot geen eisen aan het
kind, vaak vanuit misplaatste zorg voor de
eigenwaarde van het kind
ouders staan kinderen toe zelf
beslissingen te nemen voor het daaraan
toe is
minder volwassen, impulsiever,
afhankelijker en veeleisender
onverschillige opvoedingsstijl
ouders zijn emotioneel verwijderd,
teruggetrokken en onoplettend
ouders stellen weinig tot geen eisen aan het
kind; interesse of verwachtingen voor het kind
ontbreken
ouders zijn onverschillig tegenover
beslissingen en standpunten van het kind
Ontwikkeling Adolescent
Adolescentie: in industriële landen: ontwikkelingsperiode
die begint met de puberteit (seksuele rijping) en eindigt bij
aanvang van volwassenheid
Overgangsritueel
ritueel dat de overgang tussen
ontwikkelingsstadia markeert, vooral die
tussen kindertijd en volwassenheid
lichamelijke rijping
menarche
eerste menstruatie
lichaamsbeeld:
perceptie van en
gevoelens over eigen
verschijning
seksualiteit
seksuele oriëntatie
de richting van iemands
seksuele belangstelling
cognitieve ontwikkeling
rationele frontaalkwab is nog niet voldoende
ontwikkeld. daardoor veel informatieverwerking
via de amydala. reacties zijn emotioneler
synaptic pruning
synaptisch snoeiproces
wanneer dit uit de hand loopt ontstaan
stoornissen, zoals schizofrenie
laatste fase van piaget
formeel-operationeel stadium
sociale psychologie
tak van de psychologie die zich verdiept in de invloed
van sociale variabelen en cognities op individueel
gedrag en sociale interacties
sociale context
de combinatie van mensen, activiteiten en interacties
tussen mensen, omstandigheden waarin gedrag
plaatsvindt en verwachtingen/sociale normen die
bepalen hoe het gedrag er in zo'n situatie moet uitzien
Hoe beïnvloed de sociale situatie ons gedrag
Situationisme
het idee dat ons gedrag evenveel/meer
bepaald wordt door omgevingsfactoren
dan door persoonlijkheidskenmerken in
tegenstelling tot dispositionalisme (leggen
nadruk op innerlijke eigenschappen)
sociale rol
gedefinieerd gedragspatroon dat
mensen in een bepaalde situatie of
groep dienen te vertonen
sociale norm
de attitudes en
gedragingen die een groep
passend vindt voor zijn
eigen leden
conformisme
kameleoneffect: de neiging anderen
na te bootsen, zodat je niet opvalt in
uiteenlopende omgevingen
Asch-effect
vorm van conformisme bij
een groepsmeerderheid
het oordeel van een
individu beïnvloed
omstandigheden die conformisme bevorderen
unanimiteit van de meerderheid
omvang van de groep
openbaarheid
ambiguïteit: dubbelzinnigheid, onduidelijkheid
samenstelling van de meerderheid
gevoel van eigenwaarde
macht van een bondgenoot
onafhankelijken
autokinetisch effect
perceptuele illusie waarbij men
beweging waarneet van een
stilstaande lichtstip in een
volkomen donkere kamer. dit
effect is gebruikt door Muzafer
Sherif om de vorming van
autokinetische groepsnormen te
bestuderen
sociale neurowetenschappen
nieuw onderzoeksgebied dat
gebruikmaakt van methoden uit
hersenonderzoek om
verschillende typen in sociaal
gedrag te onderzoeken
groepsdenken: de term voor de
gebrekkige oordelen en slechte
beslissingen die door groepsleden
worden genomen en die in te sterke
mate door veronderstelde
groepsconsensus of door het
standpunt van de leider worden
beïnvloed
Cohesie: term die refereert
aan solidariteit, loyaliteit en
een groepsgevoel
Heroïse rebellie
held: iemand die een ander in
nood helpt of die een
onrechtvaardig/corrupt systeem
bevecht, zonder zich erom te
bekommeren of hij zal worden
beloond of dat het afwijkende
gedrag mogelijk negatieve
consequenties voor hem zal
hebben
klokkenluider
Milgram onderzocht in
experimenten de
gehoorzaamheid
gewone mensen kunnen tot kwaad worden verleid door:
1. mensen doordringen van een ideologie die
bepaalde acties rechtvaardigt
2. mensen eerst een schadelijke handeling laten verrichten
en geleidelijk aanzetten tot steeds schadelijker gedrag
3. een leider zich in het begin meelevend laten
gedragen, maar steeds dictatorialer laten optreden
4. de handelende figuren en hun handelingen van een
nieuw etiket voorzien om de ideologie te legitimeren
5. mensen sociale voorbeelden van volgzaamheid geven
6. toestaan dat een afwijkende mening verbaal wordt
geuit, maar alleen als mensen bevelen blijven opvolgen
7. Dehumanisme van het slachtoffer stimuleren
8. Verantwoordelijkheid spreiden
9. het moeilijk maken zich aan de situatie te onttrekken
omstandereffect
Hoe groter het aantal
omstanders dat getuige is van
een noodgeval, hoe kleiner de
kans dat één van het het
slachtoffer helpt
wat beïnvloed ons oordeel over anderen
ons oordeel over anderen berust niet alleen o gedrag, maar ook
op onze interpretatie van hun handelingen binnen een sociale
context
interpersoonlijke aantrekkingskracht
Beloningstheorie van aantrekkingskracht
onderdeel van de theorie over
sociaal leren, de mensen die we
het aardigst vinden, zin de
mensen die ons een maximale
beloning geven tegen minimale
kosten
Nabijheid
de notie dat mensen vooral
vriendschap zullen sluiten
met anderen in hun nabije
omgeving, met wie ze het
meeste contact hebben
principe van gelijkheid
de notie dat mensen zich
aangetrokken voelen tot
degenen die het meeste op
henzelf lijken
openheid
het delen van persoonlijke
informatie en gevoelens
met de ander als deel van
het proces waarbij
vertrouwen wordt
ontwikkeld
fysieke aantrekkelijkheid
cliënten , kinderen wel/niet
aantrekkelijk
uitzonderingen op beloningstheorie
van aantrekkingskracht
matching hypothese: de
hypthese die stelt dat de
meeste mensen vrienden en
partners vinden die even
aantrekkelijk worden
bevonden als zijzelf
theorie over de verwachte
waarde: theorie uit de sociale
psychologie die stelt dat
mensen een beslissing nemen
over het wel/niet nastreven
van een vriendschap door de
potentiële waarde van de
vriendschap tegenover de
verwachtingen over de kans
van slagen.
cognitieve dissonantie
een toestand waarin mensen
tegenstrijdige cognities ervaren,
met name als hun bewuste gedrag
in strijd is met hun overtuigingen
het doormaken van een ontgroening, bij de
vereniging blijven ondanks het kut gedrag.
rationeel rechtvaardigen van wat er gebeurd
aangetrokken voelen tot diegenen
voor wie ze bereid zijn te leiden
driedimensionale theorie over liefde
theorie die verschillende soorten liefde
beschrijft aan de hand van 3
componenten:
passie (erotische aantrekking)
intimiteit: (gevoelens en vertrouwelijkheden)
toewijding: (het vaste voornemen om
de relatie op de 1e plaats te zetten)
Cognitieve attributies maken
We zijn geneigd om acties en de pech/succes van
andere toe te schrijven aan iemands persoonlijkheid
en niet aan de situationele factoren. (daklozen zijn lui)
Fundamentele attributiefout: de neiging om bij het
interpreteren van gedrag van anderen enerzijds
overmatige nadruk te leggen op persoonlijke
karaktertrekken terwijl anderzijds de situationele
invloeden worden geminimaliseerd
Self-serving bias: attributie waarbij
men succes toeschrijft aan factoren en
verantwoordelijkheid voor falen
afwijst
Wanneer je toets
goed gaat: ik ben
gewoon goed in
meerkeuzevragen.
Terwijl als iets niet
goed gaat ligt het
aan de
omstandigheden
Vooroordeel en discriminatie
vooroordeel: negatieve houding
tegenover een individu vanwege
haar lidmaatschap van een bepaalde
groep
discriminatie: negatieve actie ten
opzichte van een individu vanwege zijn
of haar lidmaatschap van een bepaalde
groep
oorzaken:
sociale ongelijkheid en sociale afstand
economische competitieve situaties
zondebok aanwijzen (onschuldig
persoon of groep de schuld geven
van je eigen problemen. (joden in
WOII)
conformisme aan sociale normen (alle
secretaresses zijn vrouw, mannen zijn
leidinggevenden, enz.)
Stereotypering in de media
Dehumanisering: bepaalde mensen of groepen
worden als minder menselijk beschouwd.
systemen beïnvloeden gedrag
macht van het systeem: Top-down
invloed die situaties creëert en in stand
houdt, die vervolgens van invloed zijn op
het gedrag van individuen
systemen geven vorm aan situaties, wat het gedrag beïnvloed.
film over de gevangenis: stanford prison experiment
situaties worden gecreëerd door systemen
systemen bieden institutionele
ondersteuning, autoriteit en
middelen waardoor situaties
kunnen ontstaan
de meeste systemen zijn niet transparant
kritisch denken blijft noodzakelijk
Psychosociale
ontwikkeling 0-23 jaar
Welke invloeden resulteren in
unieke gedragspatronen en
consistentie van de
persoonlijkheid?
Waarom? --> Theorie voor het verklaren
van ongewoon gedrag en excentrieke
mensen
4 Theorieën persoonlijkheidsontwikkeling
1. Dispositionele
theorieën (karakter
en temprament
staan centraal)
Griekse arts Hippocrates :
4 humores
(lichaamssappen)
Verklaren tempramenten (disposities)
Theorie van de blijvende kenmerken
(consistente persoonlijkheid)
De 5 factorentheorie (de 5 grote
karaktertrekken)/the Big 5
Dimensies
Open-nieuwsgierig v.s. gesloten en ongeïnteresseerd
Karakter: meerdimensionale structuur, berust op karakter, maar
ontwikkeld door ervaringen, psychologische processen
Temperament: emotionele eigenschappen
en snelheid/intensiteit emotionele reactie
HARDWARE
SOFTWARE
3 Procestheorieën
1. Psychodynamische
theorieën
Humanistische theorieën
Sociaal-cognitieve
theorieën
Rekening houden met sociaal leren, bij
het verklaren van gedrag vanuit de
persoonlijkheid
Theorie van Bandura: observationeel leren:
Theorie van Rotter: theorie over motivatie
Locus of control
Interne of externe
motivatie?
Cognitief leren waarbij nieuwe reacties
worden verworven nadat het gedrag van
anderen en de gevolgen van dit gedrag zijn
waargenomen.
Rolmodel
Persoonlijkheid is een repertoire van
aangeleerd gedrag
Wederzijds (reciproque)
determinisme:
het precos waarbij de cognities, het gedrag en de
omgeving van een individue elkaar beïnvloeden.
Critici: teveel nadruk op cognitie ipv emotie.
Tegenargument: verklaart een beperkt
aantal, maar belangrijke aspecten van
de persoonlijkheid
Komen voort
uit de
experimentele
psychologie
Streven naar
verklaring voor
interne
processen en
sociale
interactie
Legt accent op menselijke groei en
potentieel/geestelijke gezondheid
Benadrukken functioneren
van individu in het heden
(ipv inlvoeden uit het
verleden)
Maslov: piramide van 5 basisbehoeften,
deze moeten voldoende zijn.
Zelfactualiserende persoonlijkheid:
gezond individu van wie de
basisbehoeften vervuld zijn en
daardoor de vrijheid heeft om zijn
interesse in 'hogere idealen' te
ontwikkelen (wetenschap,
rechtvaardigheid)
Rogers: volledig functionerend persoon: persoon heeft een positief
zelfbeeld dat consistent (congruent) is met de realiteit. (negatieve
invloeden, zoals verlies baan, kunnen tot incongruentie leiden.
Fenomenaal veld: onze
psychologische realiteit bestaat
uit percepties en gevoelens: voor
de één is een wiskunde cijfer 6
geweldig, voor de ander is dat
laag
Positieve psychologie: nieuwe humanisme? Stroming
in de psychologie die zich concentreert op de
wenselijke aspecten van het functioneren van de
mens in plaats van op de psychopathologie.
Meer theoretisch onderbouwd
Richt zich op geluk, optimisme, sociale steun en gezondheid
critici vonden het teveel
op het 'zelf' gericht
Dit was nieuw!
Een groep theorieën
waarvan Freud de
grondlegger was
Gericht op:
Motivatie (met
name vanuit
onderbewuste)
Invloed van vroege
jeugd op geestelijke
gezondheid
Persoonlijkheidsstructuur
ID -
Primitieve,onderbewuste
gedeelte van het brein
Superego- gedeelte van de
persoonlijkheid dat onze normen en
waarden bevat, aangeleerd gedrag
Ego - het bewuste, rationele deel, dat belast
is met het handhaven van vrede tussen
superego en het id
Psychoseksuele fase
Opeenvolgende instinctieve patronen,
waarbij genot wordt geassocieerd met
stimulatie van verschillende delen van
het lichaam in verschillende perioden
Freud: Oedipuscomplex: jongens
worden onbewust aangetrokken tot
moeder en identificeren met vader
Carl Jung: Elektracompex: competitie
van meisje met haar moeder voor
liefde met vader.
Ego afweermechanisme
Vorbewust niveau
(net onder het
oppervlak van het
bewuste)
Onbewuste psychische
strategie om ervaring
van een conflicten
tussen impulsen te
onderdrukken of angst
te verzachten.
Onbewust
Verdringing,
onacceptabele
gedachten en
gevoelens
verdrijven uit
het bewustzijn
en geheugen
Ontkenning - vaak bij verslaving
Rationalisme, sociaal acceptabel/ 'goedpraten' praten van gedrag
Verschuiving - woede afreageren op een ander
Regressie: gedrag uit eerdere ontwikkelingsfase/kinderlijk gedrag
Sublimatie - excessief hard werken ipv bijv seksuele relatie
Projectie - eigen begeerten en angsten niet zelf ervaren
projectieve testen
Rorschachtest: respondenten beschrijven wat ze zien in tien vlekken
TAT - Thermatische Apperceptietest: respondenten moeten
verhaaltjes verzinnen bij ambigue afbeeldingen
Neofreudiaan: 'nieuwe freudiaan' afstand
genomen van Freud, maar
psychodynamisch aspect blijft. Motivatie
is de bron van energie voor
persoonlijkheid
Carl Jung
Uitbreiding onderbewuste
Persoonlijk onderbewuste = ID
Collectief onderbewuste = aanvulling op ID,
instinctieve 'herinneringen', - bevat
archetypen: bijv. de magiër
Archetype: eeuwenoud
herinneringsbeeld in het collectief
onderbewuste. worden overal ter
wereld gebruikt in kunst, verhalen en
literatuur
Tegengestelde neigingen in de persoonlijkheid volgens Jung --> persoonlijkheidstype
Bewust v.s. onbewust
Extravert v.s. introvert
Rationeel v.s.
irrationeel
Denken v.s. voelen
Intuïtie v.s. gewaarwording
Goed v.s. slecht
Mannelijk v.s. vrouwelijk
Grondlegger psychoanalytisch en psychodynamische theorie
Anderen begrijpen zonder theorie
- de niet psychologen -
Impliciete persoonlijkheidstheorieën
volkswijsheden
aanname over de persoonlijkheid die
mensen hanteren om de ander
makkelijker te begrijpen
Mindset
Een reeks van vooronderstellingen,
attitudes en opinies, en een wijze van
denken van een individu of een groep
Levensverhaal
het 'verhaal'dat iemand
over zichzelf vertelt.
levensverhalen geven
iemand een gevoel van
continuïteit en samenhang
in de loop van de tijd
Redemptive self:
Een veelvoorkomend levensverhaal dat
door MCAdams bij volwassen
Amerikanen is aangetroffen. het
redemptive self bestaat onder meer uit
het gevoel te zijn geroepen om obstakels
te overwinnen bij pogingen om anderen
te helpen
De persoonlijkheid van
mensen is uniek, maar toch
gemeenschappelijke patronen