Question 1
Question
Dit is Anna. [blank_start]Ze[blank_end] komt uit Spanje.
Question 2
Question
Hallo! [blank_start]Ik[blank_end] heet Jeroen. Hoe heet [blank_start]jij[blank_end]?
Question 3
Question
[blank_start]Wij[blank_end] zijn studenten. Mishko studeert taalkunde en [blank_start]ik[blank_end] studeer economie.
Question 4
Question
Dit is Wouter Vos. [blank_start]Hij[blank_end] is advocaat.
Question 5
Question
— Jan en Roos, wonen [blank_start]jullie[blank_end] in Amsterdam?
— Nee, [blank_start]we[blank_end] wonen in Rotterdam.
Answer
-
jullie
-
u
-
je
-
we
-
zij
-
jullie
Question 6
Question
Dit is mijn zoon, Kevin. [blank_start]Hij[blank_end] is zes jaar oud.
Question 7
Question
Excuseer, bent [blank_start]u[blank_end] een dokter?
Question 8
Question
Mijn kinderen komen niet naar school. [blank_start]Ze[blank_end] zijn ziek.
Question 9
Question
Mijn zus werkt. [blank_start]Ze[blank_end] is de secretaresse van een miljonair.
Question 10
Question
Oei, [blank_start]het[blank_end] is tien uur!! [blank_start]Ik[blank_end] heb les Nederlands.
Question 11
Question
De radio speelt muziek... Is [blank_start]het[blank_end] Nederlandse of Engelse muziek?
Question 12
Question
— Waar bent [blank_start]u[blank_end], mevrouw?
— [blank_start]Ik[blank_end] ben in het restaurant.
Question 13
Question
— Wie is die dame?
— Dat is Vanessa. [blank_start]Ze[blank_end] is mijn leerkracht.
Question 14
Question
— Euh... wie zijn [blank_start]jullie[blank_end]?
— [blank_start]Wij[blank_end] zijn de nieuwe collega's. Aangenaam!
Answer
-
jullie
-
u
-
zij
-
Wij
-
Jullie
-
Zij
Question 15
Question
— Hoi Mina! Ik ben op school. Waar ben [blank_start]jij[blank_end]?
— [blank_start]Ik[blank_end] ben in de tram. Mijn tram is te laat. [blank_start]Hij[blank_end] heeft 10 minuten vertraging.
Answer
-
jij
-
u
-
ik
-
Ik
-
Je
-
Hij
-
Hij
-
Ze
-
Het
Question 16
Question
Hebt [blank_start]u[blank_end] geen mobiel telefoonnummer, meneer Sutters?